• Home |
  • Kennis |
  • Wat je moet weten voordat de Omgevingswet in werking treedt: wat gebeurt er met wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten?

Wat je moet weten voordat de Omgevingswet in werking treedt: wat gebeurt er met wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten?

Omgevingswet 2022

Het is (nog steeds) de bedoeling dat de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking treedt. Gemeenten en andere organisaties zijn al druk bezig zich voor te bereiden op het werken met de Omgevingswet. Wij helpen hen daarbij. Zo lezen wij mee met concept-omgevingsplannen en beantwoorden wij concrete vragen over de Omgevingswet, de AMvB’s en de bruidsschat. Ook bij onze advisering over ruimtelijke ontwikkelingen naar huidig recht bezien wij steeds of de inwerkingtreding van de Omgevingswet daarvoor gevolgen heeft.

Wij signaleren terugkerende vraagstukken, bijvoorbeeld bij het formuleren van omgevingsplanregels, het (al dan niet) overhevelen van decentrale regels naar het omgevingsplan en bij het werken met de bruidsschat.

Deze blog gaat over in een bestemmingsplan vastgelegde wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten. Deze instrumenten keren onder de Omgevingswet niet terug. Welke gevolgen heeft de Omgevingswet voor in bestemmingsplannen vastgelegde wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten?

Omgevingsplan van rechtswege

Iedere gemeente beschikt op grond van het overgangsrecht vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsplan van rechtswege. Dit omgevingsplan van rechtswege bevat het tijdelijke deel van het omgevingsplan en omvat onder meer het geheel aan bestaande ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen (met verbrede reikwijdte), wijzigingsplannen, inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, beheersverordeningen, exploitatieplannen en voorbereidingsbesluiten (zie artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Ow). Dat betekent dat wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen die onherroepelijk zijn geworden vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet opgaan in het omgevingsplan van rechtswege.

De Omgevingswet kent de instrumenten van de wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsplicht niet. Dat betekent dat, na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, géén ontwerpuitwerkings- en wijzigingsplannen meer ter inzage gelegd worden. Vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet kan dat uiteraard nog wel. In dat geval blijft het ‘oude recht’ (huidige recht) van toepassing (zie de artikelen 4.4 en 4.6 van de Invoeringswet Ow) en zullen de desbetreffende plannen uiteindelijk ook onderdeel uitmaken van het omgevingsplan van rechtswege.

Naast de bestaande ruimtelijke plannen, maken de zogeheten ‘bruidsschatregels’ deel uit van het omgevingsplan van rechtswege (zie artikel 22.1, aanhef en onder c, van de Ow). De bruidsschat bevat regels die met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op rijksniveau vervallen. Om te voorkomen dat door het schrappen van de regels op rijksniveau een rechtsvacuüm ontstaat, verdwijnen deze rijksregels niet, maar worden deze toegevoegd aan, en daarmee onderdeel van, het omgevingsplan van rechtswege. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer die niet terugkomen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Het betreft onder meer regels over geur, geluid en trillinghinder. Ook de regelgeving over vergunningvrij bouwen heeft een plaats gekregen in de bruidsschat.

Er kunnen na inwerkingtreding van de Ow dus geen nieuwe wijzigings- en uitwerkingsplannen meer in procedure gebracht worden. Wat gebeurt er met wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten onder de Omgevingswet? Komt aan bestaande wijzigings- en uitwerkingsregels dan nog wel (enige) betekenis toe?

Wij zien mogelijkheden om ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet onder omstandigheden toepassing te blijven geven aan bestaande uitwerkings- en wijzigingsregels.

Specifieke beoordelingsregel omgevingsplanactiviteit bouwwerken

De eerste mogelijkheid ligt besloten in de bruidsschat.

In artikel 22.26 van de bruidsschat staat dat het verboden is zonder omgevingsplanactiviteitvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken. Deze omgevingsplanactiviteitvergunning op grond van het omgevingsplan (als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid en onder a, van de Ow) moet worden onderscheiden van de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit (als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid en onder a, van de Ow).

Voor de bouwactiviteit zijn straks (in beginsel) zowel een omgevingsplanactiviteitvergunning als een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit nodig. Dit is een gevolg van de ‘knip’ tussen een ruimtelijk en een technisch deel bij bouwactiviteiten. Voor de duidelijkheid: in artikel 22.26 van de bruidsschat (straks onderdeel van het omgevingsplan van rechtswege) gaat het dus om de omgevingsplanactiviteitvergunning.

Het beoordelingskader voor de omgevingsplanactiviteitvergunning voor bouwwerken als bedoeld in artikel 22.26 van de bruidsschat staat in artikel 22.29. Het beoordelingskader van dit artikel betreft vooral een voortzetting van artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, van de Wabo (kort gezegd de bestemmingsplantoets en welstandstoets naar huidig recht). Het ‘ruimtelijke deel’ dus.

Binnenplanse beoordelingsregel wijzigingsbevoegdheid/uitwerkingsplicht

Artikel 22.32 van de bruidsschat bevat vervolgens een ‘specifieke beoordelingsregel voor een aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken bij regels over een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht’. In deze beoordelingsregel staat:

“In afwijking van artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder a, kan de omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het voldoen aan een uitwerkingsplicht in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet.”.

Op grond van bovenstaand artikel worden wijzigings- en uitwerkingsregels omgevormd tot een beoordelingskader voor binnenplanse omgevingsplanactiviteitvergunningen voor bouwwerken. De omgevingsplanactiviteitvergunning voor het verrichten van de bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk kan daarmee worden verleend als de activiteit in overeenstemming is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.

Alleen voor bouwactiviteiten

Maar let goed op. Wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten die onderdeel zijn van een bestemmingsplan, kunnen op grond van bovenstaande beoordelingsregel na de inwerkingtreding van de Omgevingswet alleen worden gebruikt als beoordelingskader bij vergunningverlening voor het verrichten van de bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk. Bouwactiviteiten dus. De binnenplanse beoordelingsregel van artikel 22.32 van de bruidsschat voorziet niet in een tijdelijk beoordelingskader voor de toepassing van de wijzigings- en uitwerkingsregels voor andere activiteiten die niet (ook) gepaard gaan met bouwactiviteiten.

Als de wijzigingsbevoegdheid bijvoorbeeld voorziet in sec een functiewijziging van ‘recreatief wonen’ naar ‘regulier wonen’, zonder dat daarmee een omgevingsplanactiviteitvergunningplichtige bouwactiviteit gepaard gaat, dan kan niet met toepassing van artikel 22.32 van de bruidsschat een omgevingsplanactiviteitvergunning verleend worden.

Specifieke beoordelingsregel afwijking van regels van het tijdelijke deel

In de bruidsschat staat nog een specifieke beoordelingsregel die relevant is voor bestaande uitwerkings- en wijzigingsregels. Het gaat om artikel 22.282 van de bruidsschat. In dit artikel is een specifieke beoordelingsregel voor een omgevingsvergunning ter afwijking van het tijdelijke deel van het omgevingsplan (waar het gaat om de bestaande ruimtelijke plannen) bij regels over een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht vastgelegd. Het artikel luidt:

“1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 22.280 die in strijd is met de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, gestelde regels over afwijking, kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het voldoen aan een uitwerkingsplicht in dat tijdelijke deel.”.

In artikel 22.280 van de bruidsschat staat:

“Voor zover voor een activiteit in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van daarbij aangegeven regels, geldt deze bepaling als verbod om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.”.

Binnenplanse afwijkbevoegdheid en omgevingsplan van rechtswege

In artikel 22.280 van de bruidsschat is vastgelegd dat bestaande binnenplanse afwijkbevoegdheden in (huidige) ruimtelijke plannen straks gelden als een verbod om de activiteit waarop de binnenplanse bevoegdheid betrekking heeft zonder omgevingsvergunning te verrichten. Voor het uitvoeren van die activiteit is dan een omgevingsplanactiviteitvergunning nodig (zie artikel 5.1, eerste lid, onder a, van en de Bijlage (onder ‘omgevingsplanactiviteit’) bij de Ow).

Reden waarom de wetgever artikel 22.280 aan de bruidsschat heeft toegevoegd, is dat binnenplanse afwijkbevoegdheden naar huidig recht veelal geen zelfstandig verbod bevatten om een activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten. In bestaande afwijkbevoegdheden staat immers vaak iets in de trant van:

‘Burgemeester en wethouders kunnen, ter afwijking van artikel x.x, een omgevingsvergunning verlenen als: x, x, x.’

Onder de Wabo vloeit het verbod om de activiteit dan te verrichten voort uit artikel 2.1, eerste lid, onder c. De Wabo vervalt en een dergelijke explicitering zou dan niet langer geregeld zijn. Met artikel 22.280 van de bruidsschat wordt buiten twijfel gesteld dat de bepalingen uit het tijdelijke deel waarin de mogelijkheid wordt geboden om bij omgevingsvergunning van regels af te wijken, gelden als binnenplans verbod om de betrokken activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.

Aanvullende mogelijkheid verlenen omgevingsplanactiviteitvergunning

Terug naar artikel 22.282 van de bruidsschat. Dat artikel biedt voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 22.280 van de bruidsschat (de binnenplanse afwijkbevoegdheid) een aanvullende mogelijkheid om de omgevingsvergunning te verlenen als de activiteit in strijd is met de binnenplanse afwijkvoorwaarden, maar niet in strijd met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht in dat tijdelijke deel.

De bepaling komt mij op het eerste oog wat vreemd voor. Deze legt namelijk een koppeling tussen de binnenplanse afwijkbevoegdheid enerzijds en de wijzigingsbevoegdheid/uitwerkingsplicht anderzijds, terwijl het naar huidig recht verschillende van elkaar te onderscheiden instrumenten zijn.

Een binnenplanse afwijkbevoegdheid kan in het bestemmingsplan worden vastgelegd om ondergeschikte afwijkingen van de geldende bestemming mogelijk te maken, zonder dat de bestemming wordt gewijzigd. Een wijzigingsbevoegdheid kan juist worden ingezet om een wijziging van de bestemming toe te laten, nadat daarvoor een wijzigingsplan is vastgesteld. De situatie waarin een activiteit zowel door een binnenplanse afwijkbevoegdheid als een wijzigingsbevoegdheid wordt bestreken, laat zich in eerste instantie dus moeilijk indenken.

In de praktijk is er echter sprake van een vloeiend onderscheid tussen de binnenplanse afwijkbevoegdheid en de wijzigingsbevoegdheid. Er doen zich gevallen voor waarin via beide binnenplanse flexibiliteitsmogelijkheden planologische medewerking vormgegeven kan worden. In die gevallen waarin een activiteit zowel door een wijzigingsbevoegdheid als een binnenplanse afwijkbevoegdheid wordt bestreken, is de toepassing van artikel 22.282 van de bruidsschat denkbaar. In dat geval rijst wel de vraag wat de toegevoegde waarde van de wijzigings- of uitwerkingsregels is ten opzichte van de regels voor toepassing van de binnenplanse afwijkbevoegdheid. Die zullen naar mijn verwachting namelijk waarschijnlijk vrijwel gelijkluidend zijn.

Afgewacht moet worden of, en zo ja, op welke wijze van artikel 22.282 van de bruidsschat in de praktijk gebruik gemaakt zal worden.

Bruidsschat biedt soms uitkomst, maar niet altijd

Ik concludeer dat de bruidsschat ervoor zorgt dat bestaande uitwerkings- en wijzigingsregels onder omstandigheden nog kunnen worden toegepast. De bruidsschat dekt echter niet alle activiteiten waarop bestaande wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten betrekking hebben. Voor bijvoorbeeld wijzigingsbevoegdheden waarmee in een gebruiks-/bestemmingswijziging kan worden voorzien, lijkt de bruidsschat geen uitkomst te bieden.

Andere oplossingen

Zijn er na de inwerkingtreding van de Omgevingswet oplossingen te bedenken voor de gevallen waarin bestaande wijzigings- en/of uitwerkingsregels niet meer toegepast kunnen worden? Jawel. Ik benoem er twee.

Artikel 2.8 van de Ow kent aan de raad de bevoegdheid toe het vaststellen van delen van het omgevingsplan te delegeren aan burgemeester en wethouders. Denkbaar is dat de gemeenteraad een algemeen delegatiebesluit of een delegatiebesluit voor een concreet geval neemt waarbij burgemeester en wethouders de bevoegdheid wordt toegekend om delen van het omgevingsplan vast te stellen met inachtneming van de bestaande wijzigings- en uitwerkingsregels. Een andere mogelijkheid is om de bestaande wijzigings- en uitwerkingsregels om te vormen tot binnenplanse beoordelingsregels. Deze opties vereisen beide echter een wijziging van het omgevingsplan. Dan zal aan de eisen die de Omgevingswet daaraan stelt voldaan moeten worden. Dat heeft nog wel wat voeten in de aarde.

Wil de gemeente het omgevingsplan niet wijzigen, dan kan door middel van een buitenplanse omgevingsplanactiviteitvergunning medewerking verleend worden.

Conclusie

De instrumenten van de wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsplicht vervallen onder de Omgevingswet. De bruidsschat biedt mogelijkheden om onder omstandigheden toepassing te blijven geven aan wijzigings- en uitwerkingsregels. De bruidsschat biedt niet voor alle gevallen uitkomst. In die gevallen kan een delegatiebesluit genomen worden of het omgevingsplan gewijzigd worden. Wil een gemeente dat niet, dan kunnen burgemeester en wethouders ná de inwerkingtreding van de Omgevingswet een buitenplanse omgevingsplanactiviteitvergunning verlenen.

Heb je naar aanleiding van deze blog vragen, neem dan gerust contact op met Merel Copier.

Op de hoogte blijven?

Wil je deze blogs standaard ontvangen in je mailbox? Meld je aan voor onze nieuwsbrief Overheidszaken om op de hoogte gehouden te worden.