Relativiteitsvereiste. Geen bewoner dus geen schending huisrecht door vermeende onrechtmatigheid binnentreden. Geen bewijsuitsluiting. (AB 2019/524)
Uit het rapport van bevindingen blijkt dat ten aanzien van appellant aan de voorwaarden van artikel 1, eerste lid, van de Awbi is voldaan. Appellant heeft de toezichthouder zelf de kamers op de tweede en derde verdieping laten zien. De bevindingen van de toezichthouder over deze kamers zijn terecht aan de besluitvorming ten grondslag gelegd.
Uit het rapport van bevindingen blijkt dat de toezichthouder aan de toeristen haar legitimatie heeft getoond, maar niet dat zij aan hen ook het doel van het binnentreden heeft medegedeeld. Het kan zijn dat de toezichthouder zich ten opzichte van de toeristen niet aan de verplichtingen van artikel 1, eerste lid, van de Awbi heeft gehouden. Dit betekent echter niet dat de rechtbank het besluit van 30 november 2017 had moeten vernietigen.
Het relativiteitsvereiste dat in artikel 8:69a van de Awb is opgenomen, staat namelijk in de weg aan vernietiging van dit besluit door de bestuursrechter. Appellant woonde op de derde verdieping van het pand en was geen bewoner van de kamers op de eerste verdieping waar de toeristen verbleven. Zijn huisrecht is daarom in dit geval niet geschaad, als de toezichthouder niet aan de verplichtingen van artikel 1, eerste lid, van de Awbi heeft voldaan.
De Afdeling volgt appellant dus niet in zijn standpunt, dat de tijdens het huisbezoek verkregen gegevens buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Het betoog faalt.
Download de publicatie via onderstaande button.