Afwijken van parkeerbeleid in het licht van de Afdelingsjurisprudentie van 26 oktober 2016
De Afdeling oordeelt in de uitspraak van 22 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:656) opnieuw, overeenkomstig de jurisprudentielijn die is ingezet met de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840), dat het bestuursorgaan bij de vraag of het met toepassing van de inherente afwijkingsbevoegdheid uit artikel 4:84 Awb mag afwijken van parkeerbeleid, alle omstandigheden van het geval moet betrekken. Daarbij moet het bestuursorgaan bezien of handelen overeenkomstig de beleidsregel gelet op deze omstandigheden op zichzelf, dan wel tezamen met andere omstandigheden, in een concreet geval tot onevenredige gevolgen leidt.
Casus
In het kader van de ontwikkeling van het NRE-terrein in Eindhoven heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: ‘het college’) een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een pand tot horecagelegenheid. Er werd niet voldaan aan de parkeernorm uit artikel 2.5.30, lid 1, van de Bouwverordening gelezen in samenhang met Beleidsregels van het college. Artikel 9 van diezelfde Beleidsregels bood een mogelijkheid om van dat beleid af te wijken:
“Artikel 9
Het college kan voor ontwikkelingen die bijzonder waardevol zijn voor de stad, die niet passen in de genoemde ontheffingscriteria besluiten gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).”.
Het college week af van het parkeerbeleid met toepassing van artikel 9 Beleidsregels jo. artikel 4:84 van de Awb. Als motivering werd gegeven dat het NRE-terrein, conform artikel 9 van de Beleidsregels, een ontwikkeling is die bijzonder waardevol is voor de stad. De vraag ligt voor of het college op deze wijze toepassing mocht geven aan artikel 9 van de Beleidsregels.
De inherente afwijkingsbevoegdheid uit artikel 4:84 van de Awb
Op grond van de inherente afwijkingsbevoegdheid uit artikel 4:84 van de Awb mag een bestuursorgaan afwijken van een beleidsregel, indien handelen overeenkomstig de beleidsregel voor belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Tot de uitspraak van 26 oktober 2016 was de Afdeling van oordeel dat de inherente afwijkingsbevoegdheid uitsluitend ziet op bijzondere gevallen die niet in een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten worden geacht daarin te zijn verdisconteerd. In de uitspraak van de Afdeling 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840, zie de blog van Franc Pommer van 4 november 2016), is de is de Afdeling teruggekomen op deze jurisprudentie. In die uitspraak oordeelde de Afdeling dat – anders dan voorheen – alle omstandigheden moeten worden betrokken bij de beoordeling of al dan niet wordt afgeweken van een beleidsregel. Dus niet alleen de omstandigheden die niet in de beleidsregel zijn verdisconteerd, maar ook de omstandigheden die bij het opstellen van de beleidsregel wèl zijn voorzien. Het is inmiddels vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan bij de toepassing van beleid en de vraag of daarvan wordt afgeweken, alle omstandigheden van het geval dient te betrekken en moet bezien of deze omstandigheden op zichzelf, dan wel tezamen met andere omstandigheden in een concreet geval tot onevenredige gevolgen leiden.
Het oordeel van de Afdeling
Het college heeft in deze kwestie gemotiveerd dat gebruik kan worden gemaakt van twee openbare parkeergelegenheden nabij het pand en dat de ontwikkeling (conform artikel 9 van de Beleidsregels) bijzonder waardevol is voor de stad. De Afdeling is van oordeel dat het college hiermee niet heeft voldaan aan het kader uit de uitspraak van 26 oktober 2016. Mogelijk is de oorzaak gelegen in het feit dat de omgevingsvergunning dateert van vòòr de nieuwe jurisprudentielijn die op 26 oktober 2016 is ingezet. Volgens de Afdeling heeft het college ten onrechte nagelaten te motiveren waarom sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig de Beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregels te dienen doelen. De rechtbank heeft dit volgens de Afdeling niet onderkend.
Toepassing in de praktijk
Deze uitspraak laat opnieuw zien dat het voor bestuursorganen belangrijk is om bij de toepassing van beleid echt alle omstandigheden van het geval te betrekken. Wordt afgeweken van het beleid, is van belang om te motiveren dat deze omstandigheden op zichzelf, dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid onevenredige gevolgen heeft. Dit geldt dus evenzeer als in het beleid zelf al een (andere) afwijkingsmogelijkheid is opgenomen. Tot slot verdient het aanbeveling om in lopende procedures, waarin het afwijken van beleid een rol speelt, te bezien of de motivering van het besluit voldoet aan het kader uit de Afdelingsuitspraak van 26 oktober 2016.