• Home |
  • Kennis |
  • Beginselplicht tot handhaving. Niet deugdelijk gemotiveerd waarom ondanks lage prioriteit overtreding toch handhavend is opgetreden. (AB 2021/320)

Beginselplicht tot handhaving. Niet deugdelijk gemotiveerd waarom ondanks lage prioriteit overtreding toch handhavend is opgetreden. (AB 2021/320)

Beginselplicht tot handhaving.

Het bestuursorgaan zal bij prioriteitstelling na een verzoek om handhaving een afweging moeten maken in het individuele geval. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college dat in het besluit op bezwaar niet gedaan, althans niet inzichtelijk. Niet duidelijk is waarom het college gelet op het karakter van het overtreden voorschrift, het daarbij betrokken algemeen belang en de belangen van de verzoekster is overgegaan tot handhaving. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college aan de handhaving tegen erfafscheidingen in dit gebied een lage prioriteit heeft toegekend. Het algemeen belang bij handhaving lijkt in dit geval dan ook niet zwaar te wegen voor het college. Daarnaast blijkt uit de stukken niet duidelijk in hoeverre de verzoekster om handhaving vanaf haar perceel zicht heeft op de erfafscheiding die naar de weg is gericht en of zij daarvan hinder ondervindt. Het college heeft niet inzichtelijk gemaakt welk gewicht het aan welk belang van de verzoekster heeft toegekend. Ook heeft het college in de besluitvorming niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze het de belangen van appellante heeft gewogen. Dit alles leidt de Afdeling tot het oordeel dat het college in het besluit op bezwaar in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het ondanks de prioritering handhavend heeft opgetreden.

ABRvS 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1961