Bibob onder de Omgevingswet
In deze blog bespreek ik de belangrijkste ontwikkelingen voor de toepassing van de Wet Bibob onder de Omgevingswet. Met in deze blog als thema: op welke rechtsfiguren in de Omgevingswet wordt de Wet Bibob van toepassing?
Op 1 januari 2024 is, zoals het er nu voorstaat, de Omgevingswet (Ow) een feit. Bij velen die te maken krijgen met de Ow is het waarschijnlijk wel bekend dat ook de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) meer betekenis krijgt. Toch valt het mij op dat over de betekenis en (vooral) de gevolgen van de toepassing van de Wet Bibob onder de Ow nog nagenoeg niets is gepubliceerd. Reden om jou hierover in een aankomende blog-reeks te informeren. Houd daarom deze aankomende blogreeks goed in de gaten.
Waarop wordt de Wet Bibob van toepassing?
In dit eerste blog sta ik stil bij de vraag op welke rechtsfiguren uit de Ow de Wet Bibob van toepassing is. Dit zijn in de eerste plaats de (evenknieën van de) omgevingsvergunningen die ook al onder de huidige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ‘Bibob-abel’ vallen. Maar daarnaast zullen dit enkele andere – en niet de minste (!) – rechtsfiguren zijn. Ik zet ze hieronder op een rij.
Omgevingsvergunning bouwen
In de Ow wordt in artikel 5.31, eerste lid, onder a, bepaald dat het bevoegd gezag de daarin opgesomde omgevingsvergunningen kan weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.
De eerstgenoemde figuur betreft de omgevingsvergunning die betrekking heeft op een bouwactiviteit. Zoals ook al onder de Wabo het geval is kan de – kort gezegd – bouwvergunning daarmee worden geweigerd bij een gebleken ‘ernstig gevaar’ in de zin van artikel 3, van de Wet Bibob, dat de omgevingsvergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten (de zgn. ‘a-grond’), of om strafbare feiten te plegen (de zgn. ‘b-grond’). Ook kan deze omgevingsvergunning worden geweigerd als feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de aangevraagde vergunning een strafbaar feit is gepleegd (artikel 3, zesde lid, Wet Bibob). Bij dit laatste valt te denken aan het plegen van valsheid in geschrifte of het bedreigen van een ambtenaar die de aanvraag van de vergunning behandelt.
Op grond van artikel 5.40, tweede lid, onder d, van de Ow, kan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit eveneens worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob (voornoemd). In plaats van intrekken kan op grond van het eerste lid van laatstgenoemd artikel ook gekozen worden voor het verbinden van voorschriften, strekkende tot wegnemen of beperken van het Bibob-gevaar.
NB. De gevolgen van een Bibob-onderzoek en het daaruit eventueel blijkend gevaar voor rechtsfiguren onder de Ow waarop de Wet Bibob van toepassing is, bespreek ik in een afzonderlijk blog.
Aandachtspunten bij toepassing van de Wet Bibob bij omgevingsvergunning bouwen
Als gezegd verandert er onder de Ow daarmee, voor zover het de omgevingsvergunning bouwen betreft, niets ten opzichte van de praktijk onder de Wabo. Ik wijs voor de volledigheid in verband met de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit op enkele belangrijke aandachtspunten.
Toepassing Wet Bibob is een bevoegdheid (geen verplichting)
In de eerste plaats betreft de toepassing van de Wet Bibob – zowel als het gaat om de weigering als om de intrekking van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit – een bevoegdheid en geen verplichting. Ik ben dan ook van mening dat het vergunningstelsel voor de omgevingsvergunning bouwen, dat in de rechtspraktijk het karakter van een ‘limitatief-imperatief toetsingskader’ wordt toegedicht, weliswaar limitatief maar niet ‘imperatief’ – althans niet volstrekt – kan worden genoemd. Wordt de weigering of intrekking van een omgevingsvergunning bouwen gebaseerd op de Wet Bibob, dan dient het bevoegd gezag immers (terdege) een belangenafweging te verrichten (zie bijvoorbeeld Rb. Zeeland-West-Brabant 25 april 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2250, r.o. 5.5).
Accent toepassing Wet Bibob bij omgevingsvergunning bouwen ligt op de a-grond
In de tweede plaats wijs ik erop dat uit de rechtspraak volgt dat het accent bij de toepassing van de Wet Bibob in het kader van de omgevingsvergunning bouwen ligt op de a-grond. Concreet wil dat zeggen dat de weigering of intrekking van een omgevingsvergunning bouwen vooral in beeld komt als blijkt van een ernstig gevaar dat de omgevingsvergunning bouwen (mede) zal worden gebruikt om
uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. Minder snel zal een omgevingsvergunning bouwen kunnen worden geweigerd of ingetrokken wegens een ernstig gevaar voor het plegen van strafbare feiten (b-grond). Dit laatste houdt verband met het zogenoemde ‘samenhangcriterium’ (uit artikel 3, derde lid, onder a, van de Wet Bibob).
Dit criterium houdt in dat gepleegde strafbare feiten in verband met de Wet Bibob pas kunnen worden tegengeworpen als deze samenhang vertonen met de activiteit waarvoor een vergunning wordt aangevraagd (of is verleend). Concreet dus de bouwactiviteit. Hoewel hieraan in de praktijk een ruimere betekenis wordt toegekend, waarbij ook mag worden gekeken naar het (beoogde) gebruik van het met de omgevingsvergunning te bouwen bouwwerk, vertonen alleen specifieke strafbare feiten samenhang met een bouwactiviteit, zoals het overtreden van bouwvoorschriften, het eventueel in strijd met de WAV inzetten van ‘vreemdelingen’ op de bouw en (mogelijk) fiscale vergrijpen die verband houden met bouwactiviteiten.
Ik wijs ter illustratie op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2450 en mijn annotatie daarbij in JB 2019/205. In de laatstgenoemde uitspraak overwoog de Afdeling als volgt:
“In de memorie van toelichting op de Wet Bibob staat dat het bibob-instrumentarium is bedoeld om bestuursorganen te informeren over het gevaar dat subsidies of vergunningen worden misbruikt ten behoeve van criminele activiteiten, derhalve over de risico’s dat door die subsidies of vergunningen criminaliteit wordt gefaciliteerd (Kamerstukken II 1999/00, 26 883, nr. 3, p. 19). Beoogd wordt te voorkomen dat door het verlenen van vergunningen de overheid onbedoeld criminele activiteiten zou faciliteren (p. 6). Bij amendement Scheltema-De Nie en Duijkers is de bouwvergunning onder de reikwijdte van de Wet Bibob gebracht. Daarmee werd beoogd het tegengaan van witwassen van crimineel geld – hetgeen onder de a-grond valt – en het tegenhouden van ongewenste activiteiten in onroerend goed. (Kamerstukken II 2001/02, 26 883, nrs. 27 en 45, p. 13-14). Gelet op de tekst van artikel 2.20, eerste lid, van de Wabo en de geschiedenis van de totstandkoming van dit amendement, kan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ook op de b-grond worden geweigerd. Dat is, zo volgt uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob, mogelijk als ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Dat gevaar moet ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob worden vastgesteld op basis van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is aangevraagd. Hierbij valt onder meer te denken aan de financiering van de bouwactiviteiten, die faciliterend kan zijn voor het plegen van overtredingen. Daarnaast is niet uitgesloten dat strafbare feiten die al dan niet vermoedelijk zijn gepleegd bij of vanwege eerdere bouwactiviteiten, zoals overtredingen van de wetgeving inzake bouw, arbeidsomstandigheden en milieu, daarbij worden betrokken. Het enkele feit dat dergelijke overtredingen bij eerdere bouwactiviteiten zijn gepleegd zal evenwel in de regel niet voldoende zijn voor het oordeel dat een vergunning moet worden geweigerd. Uit artikel 3, vijfde lid, van de Wet Bibob blijkt immers dat er sprake moet zijn van evenredigheid van de weigering aan de mate van het gevaar en de ernst van de strafbare feiten. Het zal daarbij dus moeten gaan om overtredingen die ernstig zijn en/of structureel of stelselmatig zijn gepleegd. Lichtere en incidentele overtredingen die zijn gepleegd tijdens of vanwege eerdere bouwactiviteiten worden ook betrokken bij de beoordeling van de evenredigheid en kunnen, hoewel zij daarvoor veelal niet zelfstandig dragend kunnen zijn, bijdragen aan het oordeel dat een aangevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vanwege de b-grond moet worden geweigerd.”
De b-grond kan dus – voor de goede orde – zonder meer de weigering of intrekking van een omgevingsvergunning bouwen rechtvaardigen, maar dat vergt dan wel een goede (en verdergaande) onderbouwing dan bij het zich voordoen van de a-grond (artikel 3, eerste lid, onder a, Wet Bibob), met het oog waarop de wetgever – aldus de Afdeling – primair de omgevingsvergunning bouwen onder het toepassingsbereik van de Wet Bibob heeft gebracht.
Omgevingsvergunning milieubelastende activiteit
Artikel 5.31, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ow, verschaft het bevoegd gezag eveneens de bevoegdheid om de omgevingsvergunning betreffende een milieubelastende activiteit te weigeren in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Diezelfde bevoegdheid bestaat met betrekking tot het intrekken van deze omgevingsvergunning (zie artikel 5.40, tweede lid, onder d, Ow). Ook in dit opzicht verandert er niets ten opzichte van de praktijk onder de Wabo, waarbij dezelfde bevoegdheden bestaan als het gaat om de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo. Ik verwijs naar de artikelen 2.20 en artikel 5.19, vierde lid, onder b, van de Wabo.
Algemene regels
Ik wijs er in dit kader wel op dat nu al veel milieubelastende activiteiten niet (milieu)vergunningplichtig zijn maar onder algemene regels vallen, zoals die van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dat zal onder de Ow niet anders zijn. Veel milieubelastende activiteiten zullen onder de Ow, in de vorm van algemene regels, worden geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving (het zgn. ‘Bal’).
Een ander deel van de milieubelastende activiteiten zullen in het omgevingsplan worden geregeld. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) – net als het Bal één van de uitvoeringsbesluiten van de Ow – is namelijk als instructieregel bepaald dat (kort gezegd) milieuregels in het omgevingsplan moeten landen. In dat kader kan de gemeenteraad, als zijnde het bevoegd gezag om voor de gemeente een omgevingsplan op stellen, er dan ook voor kiezen milieubelastende activiteiten in het omgevingsplan in de vorm van algemene regels te reguleren of bijvoorbeeld door het instellen van alleen een meldingsplicht.
De oorspronkelijke gedachte van de Ow-wetgever was overigens om onder de Ow zoveel mogelijk in algemene regels te vervatten. Of dat nog steeds wordt voorgestaan is mij niet duidelijk. Het lijkt erop dat de gemeenteraad de vrijheid wordt gelaten om voor wat betreft (o.a.) de milieubelastende activiteit in het omgevingsplan algemene regels te stellen of te werken met meldings- of vergunningplichten. Gerealiseerd moet worden dat de Wet Bibob alleen in beeld is als voor een milieubelastende activiteit een omgevingsvergunningplicht geldt. Wordt dus een milieubelastende activiteit enkel beheerst door algemene regels of een meldingsplicht, dan staat de Wet Bibob buiten spel.
Omgevingsplanactiviteit
Naast vorenstaande omgevingsvergunningen bepaalt artikel 5.31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ow, dat de Wet Bibob kan worden toegepast voor zover de aanvraag betrekking heeft op een zogenoemde omgevingsplanactiviteit. De Wet Bibob kan een weigeringsgrond en intrekkingsgrond opleveren – dat laatste op grond van artikel 5.40, tweede lid, aanhef en onder d, van de Ow – voor deze omgevingsvergunning.
Wet Bibob van toepassing als op grond van het omgevingsplan een vergunningplicht geldt
De omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit omvat meerdere type activiteiten die in meer of mindere mate ook voorkomen onder het huidige regime van de Wabo, maar is uitdrukkelijk meeromvattend. Zo kunnen onder de omgevingsplanactiviteit ook activiteiten vallen die nu in een gemeentelijke verordening zijn geregeld, zoals de APV, maar die onder de Ow overgaan in het omgevingsplan omdat zij verband houden met de ‘fysieke leefomgeving’. Denk bij dit laatste bijvoorbeeld aan activiteiten op het gebied van afvalstoffen of de plaatsing van vervoermiddelen e.d. aan de openbare weg. Hiervoor zijn op dit moment in veel gemeenten nog regels opgenomen in afzonderlijke verordeningen, zoals de afvalstoffenverordening of – als gezegd – de APV. Deze regels zullen onder de Ow moeten worden opgenomen in het omgevingsplan.
Of en zo ja, voor welke activiteiten in het omgevingsplan een vergunningplicht komt te gelden is, zoals ik hiervoor al aangaf, in belangrijke mate aan de gemeenteraad om te bepalen. Ik kan daarom niet uitputtend beschrijven voor welke activiteiten straks allemaal een omgevingsvergunningplicht zal gelden. Wel is van belang te beseffen dat áls in het omgevingsplan voor een bepaalde activiteiten een vergunningplicht geldt er (alsdan) sprake is van een zogenoemde omgevingsplanactiviteit en (dus) de Wet Bibob daarop van toepassing zal zijn.
Welke activiteiten worden naar verwachting op grond van omgevingsplannen vergunningplichtig?
Ik beschrijf hierna enkele omgevingsplanactiviteiten die in de praktijk waarschijnlijk in veel omgevingsplannen vergunningplichtig zullen worden gesteld.
Aanlegactiviteit
De eerste omgevingsplanactiviteit is de zogenoemde ‘aanlegactiviteit’. Onder de Wabo bekend als het project, inhoudende “het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald” (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, Wabo). Nog maar sinds 1 oktober 2022 is de omgevingsvergunning voor deze activiteit Bibob-abel (zie artikel 2.20, eerste lid en 5.19, vierde lid, aanhef en onder b, Wabo; Stb. 2022, nr. 304).
Onder de Ow kan de aanlegactiviteit worden gereguleerd door het omgevingsplan. Daarom wordt deze rechtsfiguur niet meer afzonderlijk genoemd in de Ow zelf, maar kwalificeert deze activiteit – net als diverse andere activiteiten die in het omgevingsplan kunnen worden geregeld – voortaan als omgevingsplanactiviteit. De aanlegactiviteit is alleen vergunningplichtig als dat in het omgevingsplan is bepaald. Artikel 4.4, tweede lid, van de Ow bepaalt dat regels in het omgevingsplan kunnen inhouden een verbod om zonder voorafgaande omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een activiteit te mogen verrichten. De omgevingsvergunning voor deze activiteit kan daarbij slechts worden verleend als deze past binnen de regels die daaraan in het omgevingsplan zijn gesteld (en moet worden geweigerd als aan die regels niet wordt voldaan). Naast en los van de regels in het omgevingsplan, bepaalt artikel 5.31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ow, dat deze omgevingsvergunning tevens kan worden geweigerd op grond van artikel 3 van de Wet Bibob (datzelfde geldt ingevolge artikel 5.40, tweede lid, aanhef en onder d, van de Ow, voor de intrekking ervan).
Sloopactiviteit
Net als de aanlegactiviteit kan ook de sloopactiviteit worden gereguleerd door het omgevingsplan. De sloopactiviteit is alleen vergunningplichtig als dat in het omgevingsplan is bepaald en kan alleen worden verleend als voldaan wordt aan de regels die aan de sloopactiviteit in het omgevingsplan zijn gesteld. Daarmee is de sloopactiviteit in dat geval eveneens een omgevingsplanactiviteit. Dat betekent dat deze vergunning tevens kan worden geweigerd of ingetrokken op grond van de Wet Bibob. Dat laats volgt rechtstreeks uit artikel 5.31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ow, respectievelijk artikel 5.40, tweede lid, aanhef en onder d, van de Ow. De sloopvergunning heeft tot op heden nooit onder het toepassingsbereik van de Wet Bibob gevallen. De mogelijkheid van het toepassen van de Wet Bibob op de sloopactiviteit onder de Ow, betekent daarmee een uitbreiding van de reikwijdte van de Wet Bibob.
Activiteiten die voorheen in gemeentelijke verordeningen werden geregeld
Als gezegd zullen onder de Ow regelingen voor diverse activiteiten die thans zijn opgenomen in gemeentelijke verordeningen, waaronder de APV, opgaan in het omgevingsplan. Dit geldt – voor de goede orde – niet voor ‘klassieke’ openbare orde-gerelateerde vergunningstelsels, zoals de exploitatievergunningplichten die in het belang van de openbare orde zijn ingesteld voor bijvoorbeeld horecabedrijven, maar alleen voor activiteiten die (uitsluitend) verband houden met de fysieke leefomgeving, zoals op het gebied van milieu, afvalstoffen, opslag van goederen op of aan de openbare we etc.. Voor zover in het omgevingsplan voor het verrichten van dergelijke activiteiten een omgevingsvergunning wordt voorgeschreven, kwalificeren deze activiteiten als een omgevingsplanactiviteit en kan dus de Wet Bibob zowel een weigeringsgrond als een intrekkingsgrond voor deze vergunningen opleveren.
Of bij deze laatste activiteiten ook van een uitbreiding van het toepassingsbereik van de Wet Bibob kan worden gesproken, is naar mijn oordeel in het algemeen niet te zeggen. Dat hangt er vanaf of dergelijke activiteiten ook nu al op grond van een gemeentelijke verordening, vergunningplichtig zijn gesteld. Op grond van artikel 7 van de Wet Bibob zijn namelijk alle gemeentelijke vergunningen die op grond van een verordening verplicht zijn gesteld voor een inrichting of bedrijf, Bibob-abel. Als dezelfde activiteiten op grond van het omgevingsplan (opnieuw) vergunningplichtig worden gesteld, verandert er voor die activiteiten voor wat betreft de Wet Bibob dus niets. Wel kan sprake zijn van een uitbreiding van het toepassingsbereik van de Wet Bibob, als onder het omgevingsplan bepaalde activiteiten vergunningplichtig worden gesteld, anders dan verricht door een inrichting of bedrijf (dus (ook) door een particulier).
Afwijken van het omgevingsplan
Wel (evident) een uitbreiding van het toepassingsbereik van de Wet Bibob betreft de mogelijkheid om onder de Ow voortaan de afwijking van het omgevingsplan te kunnen Bibob-en. Dit ‘afwijken’ kan zowel met inachtneming van regels die daarvoor in het omgevingsplan zelf worden gesteld (de zgn. ‘binnenplanse omgevingsplanactiviteit’) maar ook op basis van een afzonderlijke, eigenstandige onderbouwing c.q. afweging (de zgn. ‘buitenplanse omgevingsplanactiviteit’). Dit laatste kan worden vergeleken met de huidige project-omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub c, van de Wabo, tenminste als het gaat om bouwen en gebruiken in afwijking van het bestemmingsplan.
Gezien de redactie van artikel 5:31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ow (en overigens artikel 5.40, tweede lid, aanhef en onder d, van de Ow), zie ik geen aanknopingspunten voor een standpunt dat de Wet Bibob alleen op hetzij de ‘binnenplans omgevingsplanactiviteit’, hetzij de ‘buitenplanse omgevingsplanactiviteit’ van toepassing kan zijn. Artikel 5:31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ow, spreekt immers slechts in algemene zin van de omgevingsplanactiviteit.
Dat betekent voor de praktijk dat een door veel gemeenten langgekoesterde wens in vervulling zal gaan, namelijk dat voortaan ook ten aanzien van de omgevingsvergunning die gaat over het gebruik van gronden en gebouwen (en niet alleen op de bouwactiviteit zelf; zie voorgaand) een Bibob-toets kan worden uitgevoerd. Hiermee kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat een louche projectontwikkelaar geld witwast (en daarvan profiteert) door met strafbare feiten gegenereerd vermogen een bestemmingswijziging te realiseren waardoor van ‘koude’ grond ‘warme’ grond wordt gemaakt. In het huidige stelsel zou hooguit de omgevingsvergunning bouwen kunnen worden ‘ge-Bibobt’, maar de getransformeerde gronden zijn veelal door de betreffende projectontwikkelaar allang verkocht en de ‘bouwer’ heeft doorgaans met de betreffende ontwikkelaar niets van doen. De Wet Bibob mist daarmee in de huidige praktijk veelal haar ‘doel’.
Wijziging omgevingsplan op aanvraag
In het verlengde (of eigenlijk als tegenhanger) van de laatst besproken omgevingsplanactiviteit, inhoudende het afwijken van het omgevingsplan, heeft de Ow-wetgever in artikel 4.19b van de Ow bepaald dat de Wet Bibob tevens van toepassing is op een aanvraag om het omgevingsplan op aanvraag. Dat is een logische keuze als wordt beseft dat het afwijken van een omgevingsplan naast een (binnen- of buitenplanse) omgevingsplanactiviteit, eveneens kan worden bewerkstelligd door simpelweg aan de gemeenteraad te verzoeken om voor een bepaalde locatie of activiteit het omgevingsplan te wijzigen. Artikel 4.19b, eerste lid, van de Ow, bepaalt dat een dergelijk verzoek kan worden afgewezen in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit laatste overigens alleen, voor zover die wijziging van het omgevingsplan het voor de aanvrager mogelijk maakt om een activiteit te verrichten zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Deze ‘restrictie’ is ook niet onlogisch. Blijft immers na wijziging van het omgevingsplan een omgevingsvergunningplicht bestaan, dan kan die omgevingsvergunning (voor een omgevingsplanactiviteit) alsnog worden ge-Bibobt, zodra die wordt aangevraagd.
Wijzigingen van het omgevingsplan kunnen niet om Bibob-redenen worden ‘ingetrokken’
Ik constateer wel dat indien het omgevingsplan eenmaal is gewijzigd op de wijze zoals artikel 4.19b, eerste lid, van de Ow, omschrijft, die wijziging niet meer kan worden ‘ingetrokken’ of anderszins ongedaan gemaakt kan worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dat verschilt dus van de situatie(s) als hiervoor omschreven met betrekking tot omgevingsvergunningen. Ik stel mij dan ook voor dat áls de gemeenteraad op grond van de Wet Bibob aanleiding ziet om de aangevraagde (en gehonoreerde) wijziging van het omgevingsplan ongedaan te maken, hij daartoe de omslachtige weg moet bewandelen van het (ambtshalve) wederom wijzigen van het omgevingsplan onder (her)introductie van een omgevingsvergunningplicht voor een omgevingsplanactiviteit, zodat over die boeg alsnog de Wet Bibob zou kunnen worden toegepast. De voorkeur heeft deze laatste exercitie uiteraard niet. De gemeenteraad doet er daarom beter aan, als daartoe aanleiding wordt gezien, grondig Bibob-onderzoek te doen zodra een situatie als omschreven in artikel 4.19b van de Ow zich aandient.
Omgevingsvergunning waterschapsverordening
Een laatste uitbreiding van het toepassingsbereik van de Wet Bibob onder de Ow betreft de omgevingsvergunning op grond van de waterschapsverordening, zoals bedoeld in artikel 5.3 van de Ow. In laatstgenoemd artikel staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten wanneer dat in de waterschapsverordening is bepaald. Artikel 5.31, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ow, bepaalt dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning kan weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 5.3 van de Ow.
Concreet kunnen in een waterschapsverordening – voor zover relevant – naast algemene regels, omgevingsvergunningplichten worden opgenomen voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk (zoals een rioolwaterzuiveringsinstallatie), voor activiteiten in of nabij het oppervlaktewater en waterkeringen, dan wel het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem, of voor activiteiten aan, op of nabij wegen die door het waterschap worden beheerd. In hoofdstuk 6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is in belangrijke mate voorgeschreven in de vorm van instructieregels, welke regels in de waterschapsverordening moeten staan. Onder andere zien deze instructieregels op het opnemen van bepaalde beoordelingsregels voor de omgevingsvergunningen voor activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor een oppervlaktewaterlichaam of een grondwaterlichaam.
Van belang is dat niet alle regels die gaan over wateraspecten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving (uitsluitend) inde waterschapsverordening mogen worden opgenomen. Dit volgt uit artikel 2.2 lid 2 van het Omgevingsbesluit. Regels die bijvoorbeeld gaan over onderhoudsplichten dienen in de zogenoemde ‘legger’ te blijven staan. Op de laatstbedoelde activiteiten zal de Wet Bibob dus sowieso niet van toepassing zijn.
Uitbreiding van de mogelijkheid om de Wet Bibob toe te passen op omgevingsvergunningen krachtens de waterschapsverordening
Deze extra mogelijkheden betekenen een aanzienlijke uitbreiding van de bevoegdheden van het waterschap. Op dit moment kunnen waterschappen vrijwel alleen over de boeg van vastgoedtransacties – zoals de verhuurovereenkomst aangaande gronden van het waterschap – met toepassing van de Wet Bibob optreden tegen ondermijnende criminaliteit. Onder de Ow kunnen zij dat voortaan ook bij de verlening van dan wel in het kader van besluitvorming omtrent de intrekking van omgevingsvergunningen op grond van de waterschapsverordening (zie voor dit laatste artikel 5.40, tweede lid, aanhef en onder d, Ow).
Blogreeks over de Wet Bibob onder de Omgevingswet
In de aankomende blogs zal ik onder meer aandacht besteden aan welke bestuursorganen (bevoegde gezagen) onder de Ow de Wet Bibob kunnen toepassen en waarmee zij in dat geval rekening moeten houden. Daarnaast zal worden ingegaan op het voeren van Bibob-beleid (is dat vereist en waaraan moet dat beleid voldoen?). Verder behandel ik de gevolgen die aan de uitkomsten van Bibob-onderzoek kunnen worden verbonden, de geheimhouding die geldt voor Bibob-informatie en het momentum waarop Bibob-onderzoek het beste kan plaatsvinden en wat dat voor procedurele consequenties heeft.
Hoe gaat Bibob-onderzoek in zijn werk?
Wil je alvast weten hoe Bibob-onderzoek in algemene zin in zijn werk gaat, dan verwijs ik naar bijgevoegde artikelen die ik schreef voor het vakblad Vastgoedrecht: ‘De reikwijdte van het (eigen) Bibob-onderzoek’ en ‘Meer mogelijkheden voor de overheid bij het doen van (eigen) Bibob-onderzoek’.
Meer weten over de toepassing van de Wet Bibob onder de Ow?
Werk je bij een gemeente, provincie, Rijksinstelling, waterschap of een omgevingsdienst? Ik maak graag een afspraak om je verder bij te praten over de werking van de Wet Bibob. Stuur een e-mail naar f.pommer@hekkelman.nl voor het maken van een afspraak.