Deugdelijke en controleerbare feitenvaststelling bij invorderingsbesluiten
Regelmatig wordt de vraag gesteld aan welke eisen de motivering en de feitenvaststelling van een invorderingsbesluit moet voldoen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) heeft daar in eerdere rechtspraak een beoordelingsmaatstaf voor geformuleerd. De Afdeling herhaalt deze beoordelingsmaatstaf in haar uitspraak van 17 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:105). De relevante overwegingen uit deze uitspraak stip ik hierna kort aan.
Wat was er aan de hand?
Het college van burgemeester en wethouders van Montfoort (hierna: ‘het college‘) heeft bij besluit van 10 december 2013 op verzoek van een omwonende een last onder dwangsom opgelegd aan een naastgelegen (productiegerichte) paardenhouderij (hierna: ‘de paardenhouderij’). Deze last onder dwangsom strekt ertoe om het gebruik van het perceel van de paardenhouderij voor de handel in paarden te staken en gestaakt te houden. In de periode van oktober 2014 tot en met maart 2015 heeft het college vier controles laten uitvoeren op het perceel door één of meer toezichthouders van de Omgevingsdienst. Van deze controlebezoeken zijn processen-verbaal van bevindingen opgemaakt.
Op 16 juli 2015 heeft het college een invorderingsbesluit (in de zin van artikel 5:37 van de Awb) genomen omdat naar het oordeel van het college de eerder opgelegde last onder dwangsom zou zijn overtreden. Bij dit besluit heeft het college voorts vijf advertenties van de website Marktplaats betrokken waarin paarden te koop worden aangeboden, het telefoonnummer van de paardenhouderij is vermeld en/of foto’s zijn gemaakt op het perceel van de paardenhouderij. Bij besluit van 5 januari 2016 heeft het college evenwel het invorderingsbesluit herroepen. De processen-verbaal en de advertenties kunnen naar het oordeel van het college namelijk (toch) niet de conclusie dragen dat de paardenhouderij daadwerkelijk paarden heeft verhandeld op zijn perceel.
In de uitspraak ligt, kort gezegd, de vraag voor of het college het invorderingsbesluit terecht heeft herroepen. De rechtbank vond van wel, de omwonende vond van niet.
Korte terugblik: herformulering uitgangspunten door de Afdeling
De Afdeling herformuleerde in haar eerdere uitspraak van 3 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1179) haar eisen met betrekking tot de feitenvaststelling van invorderingsbesluiten. Aan een invorderingsbesluit dient een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag te liggen. Hiervoor formuleerde de Afdeling, kort samengevat, de volgende eisen:
- de vaststelling of waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van een dwangsom dient te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker of persoon;
- de vastgestelde of waargenomen feiten en omstandigheden dienen op een duidelijke wijze te worden vastgelegd (in bijvoorbeeld een schriftelijke rapportage, foto’s of ander bewijsmateriaal);
- duidelijk moet zijn waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld of waargenomen en welke werkwijze daarbij is gehanteerd;
- voor zover de vastgestelde feiten en omstandigheden in een geschrift zijn vastgelegd, dient een inzichtelijke beschrijving te worden gegeven van hetgeen is vastgesteld of waargenomen;
- een schriftelijke rapportage dient voorts in beginsel te zijn voorzien van een ondertekening door de opsteller en een dagtekening.
Terug naar de casus
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de processen-verbaal van bevindingen onvoldoende concrete aanknopingspunten bevatten voor de conclusie dat de paardenhouderij paarden op het perceel heeft verhandeld. Ook de advertenties zijn op zichzelf onvoldoende om deze conclusie te dragen. Tot slot, maar zeker niet minder belangrijk, oordeelt de Afdeling dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat de eigen waarnemingen van de omwonende niet ten grondslag kunnen liggen aan een vaststelling of de opgelegde last is overtreden. De vaststelling of waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van een dwangsom dient immers te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegde gezag, door een ter zake deskundige persoon in opdracht van het bevoegd gezag of door een ter zake deskundige persoon wiens bevindingen het bevoegd gezag voor zijn rekening heeft genomen (vergelijk de uitspraak van 3 mei 2017).
Conclusie
Deze uitspraak is voor de praktijk van belang, omdat de Afdeling nogmaals herhaalt aan welke eisen de motivering en de feitenvaststelling van een invorderingsbesluit moet voldoen.