Geen misbruik van recht.
College mocht zwaarder wegend belang toekennen aan handhaving van het bestemmingsplan. Geen concreet zicht op legalisatie.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat van misbruik van recht geen sprake is. Voor het oordeel dat sprake is van oneigenlijk gebruik van het verzoek om handhaving bestaat geen aanleiding. Het algemeen belang is, zoals door het college is toegelicht in het besluit van 4 oktober 2021, gediend bij het beƫindigen van de overtreding en het handhaven van het bestemmingsplan. Het college was derhalve, ook los van het verzoek om handhaving van Parkhotel, niet alleen bevoegd, maar gelet op het algemeen belang in beginsel ook verplicht om handhavend op te treden tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de bovenwoning door appellante. De achtergrond van het verzoek om handhaving van Parkhotel noch de relatie tussen appellante en Parkhotel bieden grond voor het oordeel dat sprake zou zijn van misbruik van recht of oneigenlijk gebruik van het verzoek om handhaving. De rechtbank heeft terecht overwogen dat Parkhotel een legitiem belang bij handhaving heeft omdat het gebruik als burgerwoning van de bovenwoning belemmerend zou kunnen zijn voor Parkhotel.
Het college heeft op de zitting toegelicht dat het niet bereid is mee te werken aan vergunningverlening voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de woning op het perceel. In beginsel volstaat het enkele feit dat het college niet bereid is gebruik te maken van zijn bevoegdheid om omgevingsvergunning te verlenen voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat (volgens onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:609). Verder kan uit de vernietiging van het besluit op bezwaar van 1 oktober 2021 niet worden afgeleid dat de gevraagde vergunning had moeten worden verleend en er thans dus wel concreet zicht op legalisatie bestaat. Het besluit van 19 februari 2021, waarbij de gevraagde vergunning is geweigerd, is bovendien niet herroepen.
Onder deze omstandigheden bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het door het college ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd.