Handhaving van gebruiksnormen in de Meststoffenwet: goed, beter, mest
Als 2018 het ‘fosfaatjaar’ was vanwege de invoering van het fosfaatrechtenstelsel, dan was 2019 vanwege de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof het ‘stikstofjaar’. Dierlijke mest bevat (onder andere) fosfaat en stikstof. De afgelopen jaren stonden dus in het teken van mest.
Voor de teelt van landbouwgewassen is mest nodig, maar ook voor mest geldt de (groot)ouderwijsheid: ‘te is nooit goed, met uitzondering van tevreden.’ Te veel mest zorgt namelijk voor ophoping van fosfaat in de bodem, verlies van stikstof naar de atmosfeer en uitspoeling van fosfaat en stikstof naar het grond- en oppervlaktewater. Een ophoping van fosfaat in de bodem zorgt voor verzuring, stikstof vervluchtigt als ammoniak uit mest en leidt tot (meer) schadelijk fijnstof in de lucht en uitspoeling van fosfaat en stikstof naar grond- en oppervlaktewater verstoort de ecologische balans van het water en bedreigt de kwaliteit van drinkwater. Te veel mest zorgt dus voor verontreiniging en milieu- en gezondheidsproblemen.
Die problemen waren aanleiding voor de Europese Kaderrichtlijn water en de Nitraatrichtlijn. De richtlijnen verplichtten EU-lidstaten om maatregelen te nemen om verontreiniging van grond- en oppervlaktewater en bodem uit agrarische bronnen te voorkomen en waar nodig te beperken. Nederland staat voor een grote opgave als het gaat om het voldoen aan de richtlijnen, vanwege de grote veestapel in ons land en het feit dat er meer dierlijke mest wordt geproduceerd dan er landbouwkundig en milieukundig verantwoord kan worden gebruikt. Simpel gezegd: Nederland heeft een mestoverschot. Om te voldoen aan de Europese richtlijnen, zonder extensivering van de veehouderij (hetgeen destijds onbespreekbaar was), heeft Nederland, zoals Raadsheer Advocaat-Generaal (hierna: A-G) Wattel het al noemde in zijn conclusie over bestuurlijke beboeting bij overtreding van de Meststoffenwet, ‘complexe, vooral gedelegeerde meststoffenwetgeving ingevoerd.
De wetgeving is volgens A-G Wattel complex omdat ‘met mestadministratie- en afvoerverantwoordingsplichten, forfaits, schattingen en verplichte bemonstering en analyse wordt getracht volledig zicht te hebben op de mestproductie, de meststromen en het meststoffengebruik. Daardoor is de meststoffenwetgeving grotendeels een papieren werkelijkheid, maar wel een hele belangrijke, gelet op de grote belangen (waaronder milieu en gezondheid) die ermee worden gediend. In zijn conclusie merkt Wattel verder op dat het naleven van de meststoffenwetgeving geen vanzelfsprekendheid is, vanwege de fraudegevoeligheid van deze papieren werkelijkheid en de grote sommen geld die met mestfraude te verdienen zijn (mest afvoeren is immers duur). Gelet daarop is adequate handhaving van de meststoffenwetgeving ‘een must’. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kondigde daarom al eerder een ‘versterkte handhavingsstrategie’ aan om fraude met mest tegen te gaan en om het naleven van wet- en regelgeving te bevorderen.