• Home |
  • Kennis |
  • Het belanghebbendebegrip bij de ontheffing in het kader van soortenbescherming

Het belanghebbendebegrip bij de ontheffing in het kader van soortenbescherming

soortenbescherming

Wanneer is iemand belanghebbende bij een ontheffing die op grond van de Flora en faunawet (hierna: ‘de Ffw’) is verleend? In haar uitspraak van 24 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:168) preciseert de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) haar jurisprudentie over deze vraag.

Wat was er aan de hand?

Een windparkexploitant is voornemens om een windpark te bouwen in Netterden en vraagt daarom voor een aantal vogel- en vleermuissoorten ontheffing van het in artikel 9 van de Ffw (let op: de Ffw is sinds 1 januari 2017 vervangen door de Wet natuurbescherming) vervatte verbod om dieren te doden en te verwonden. De staatssecretaris van Economische Zaken (hierna aangeduid als: ‘de staatssecretaris’) verleent voor het voorziene windpark met negen windturbines ontheffing van het verbod uit artikel 9 van de Ffw voor dertien diersoorten.

Meerdere omwonenden maken bezwaar tegen de verleende ontheffing. De staatssecretaris verklaart de bezwaren evenwel niet-ontvankelijk, omdat de omwonenden naar het oordeel van de staatssecretaris geen belanghebbenden zijn. Doordat de omwonenden op een afstand van 500 tot 1640 meter tot de voor hen dichtstbijzijnde voorziene windturbine wonen en de vogels en vleermuizen waarop de bestreden ontheffing betrekking heeft met het blote oog niet meer te zien zijn op een afstand van 500 meter, is er naar het oordeel van de staatssecretaris geen sprake van ruimtelijke uitstraling op de directe woon- en leefomgeving van de omwonenden.

De rechtbank is echter van oordeel dat de verleende ontheffing onlosmakelijk samenhangt met de door de windparkexploitant aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen van de winturbines. Daarom moet volgens de rechtbank bij de ontvankelijkheid ten aanzien van de ontheffing uitgegaan worden van de ontvankelijkheid bij het verlenen van de omgevingsvergunning. De rechtbank vervolgt dat vanwege de ruimtelijke uitstraling en de hoogte van de windturbines de belangen van de omwonenden rechtstreeks bij de ontheffing zijn betrokken. Zij zijn naar het oordeel van de rechtbank daarom wél belanghebbenden bij de ontheffing. De Afdeling denkt daar echter anders over.

Oordeel van de Afdeling

De vraag of een omwonende belanghebbende is bij een ontheffing die op grond van de Ffw is verleend komt geregeld aan bod in de rechtspraak van de Afdeling. Zie hiervoor onder andere de uitspraken van 24 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ8400), 19 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA3666) en 12 november 2014  (ECLI:NL:RVS:2014:4024). Uit eerdere rechtspraak van de Afdeling volgt, kort samengevat, dat de volgende factoren een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of iemand belanghebbende is bij een ontheffing: 1. de afstand (vanaf de woning van de omwonende) tot de ruimtelijke ingreep of de activiteit in het kader waar van de ontheffing wordt aangevraagd, 2. het zichtcriterium en 3. de ruimtelijke uitstraling van het project (of bijvoorbeeld de activiteit) waarop de ontheffing ziet.

In haar uitspraak van 24 januari 2018 maakt de Afdeling duidelijk dat bij de beantwoording van de vraag of iemand belanghebbende is bij een ontheffing die op grond van de Ffw is verleend, niet (meer) de ruimtelijke uitstraling van het project dat mede door de ontheffing mogelijk wordt gemaakt van belang is. Bepalend is of de handeling waarvoor de ontheffing is verleend ruimtelijke uitstraling heeft op de woon- en leefomgeving van de appellant. Een ontheffing die op grond van de Ffw is verleend, ziet immers niet op de bescherming van gebieden, maar op de bescherming van soorten. Ik citeer de van belang zijnde rechtsoverweging:

“4.2. Anders dan in haar uitspraak van 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3666, ten aanzien van de daar aan de orde zijnde ontheffing op grond van de Ffw maar in overeenstemming met haar uitspraak van onder meer 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4024, is de Afdeling van oordeel dat bij de beoordeling of een appellant belanghebbende is bij een ontheffing die op grond van de Ffw is verleend de ruimtelijke uitstraling van het project dat mede door de ontheffing mogelijk wordt gemaakt – in dit geval een windmolenpark – niet van belang is. Bepalend is of de handeling waarvoor de Ffw-ontheffing is verleend ruimtelijke uitstraling heeft op de woon- en leefomgeving van appellanten. In dit geval is de handeling waarvoor de ontheffing is verleend het doden van vogels en vleermuizen door de voorziene windturbines. Een ontheffing die op grond van de Ffw is verleend, ziet immers niet op de bescherming van gebieden, maar op de bescherming van soorten. Een Ffw-ontheffing heeft dan ook een daartoe beperkte ruimtelijke uitstraling.”.

De Afdeling vervolgt dat in dit geval niet is gebleken dat, gelet op de afstand (de omwonenden wonen op een afstand van 500 tot 1640 meter tot de voor hen dichtstbijzijnde voorziene windturbine), het gebruikmaken van de ontheffing en het geringe aantal verwachte slachtoffers (lees: vogels en vleermuizen) enige ruimtelijke uitstraling op de omwonenden zal hebben en daarmee invloed zal hebben op hun directe woon- en leefomgeving. De enkele omstandigheid dat een aantal soorten vogels waarvoor ontheffing is verleend onder gunstige omstandigheden op de hiervoor genoemde afstand waarneembaar is, is daar volgens de Afdeling onvoldoende voor. De belangen van de omwonenden worden, kortom, niet rechtstreeks getroffen door de verleende ontheffing. Het gemaakte bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie

Bij de beantwoording van de vraag of iemand belanghebbende is bij een ontheffing die op grond van de Ffw is verleend, is niet (meer) de ruimtelijke uitstraling van het project dat mede door de ontheffing mogelijk wordt gemaakt van belang. Bepalend is of de handeling waarvoor de ontheffing is verleend ruimtelijke uitstraling heeft op de woon- en leefomgeving van de appellant. Dit betekent dat de kring van belanghebbenden bij een ontheffing in het kader van de soortenbescherming kleiner wordt.

Deze uitspraak is weliswaar onder het regime van de Ffw gewezen, maar behoudt naar verwachting onder het regime van de Wet natuurbescherming eveneens haar betekenis.

Mocht je vragen hebben naar aanleiding van het bovenstaande, neem dan gerust contact op met mij.