Het belanghebbendebegrip in het omgevingsrecht

belanghebbendebegrip

Op 23 augustus 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “de Afdeling“) een interessante uitspraak gedaan over de invulling van het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ in het kader van het belanghebbendebegrip in het omgevingsrecht. In deze blog belicht ik deze uitspraak.

Gevolgen van enige betekenis

In ‘oude’ jurisprudentie van de Afdeling werden bij het bepalen van de kring van belanghebbenden bij omgevingsrechtelijke besluiten verschillende criteria gebruikt (zie AbRS 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:388; AbRS 12 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX7107; AbRS 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4434; AbRS 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3812). In de uitspraak van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:737) heeft de Afdeling uit oogpunt van eenvormige toepassing van het belanghebbendebegrip bij omgevingsrechtelijke besluiten aanleiding gezien om één criterium te hanteren: ‘gevolgen van enige betekenis’ (zie over deze uitspraak de blog van mijn collega Renske van Dreumel). In de uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271) licht de Afdeling dit criterium nader toe. De Afdeling ziet hiertoe aanleiding vanwege de in de praktijk gerezen vragen. Ik zet de belangrijkste punten, voorzien van enkele voorbeelden, hieronder op een rij.

Correctie ‘gevolgen van enige betekenis’

Uit de uitspraak blijkt dat het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken, zo overweegt de Afdeling, indien de gevolgen op zichzelf wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Vervolgens benoemt de Afdeling een aantal daarbij in acht te nemen factoren die (zo mogelijk) in onderlinge samenhang moeten worden bezien. Het betreft afstand, zicht, planologische uitstraling en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico). Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

Ik licht het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ toe aan de hand van twee voorbeelden.

Voorbeeld 1

Het eerste voorbeeld betreft de vraag of een eigenaar van een woning belanghebbende is bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in een klein bedrijventerrein. De bewoner ondervindt uitsluitend gevolgen van het bestemmingsplan in de vorm van zicht op het plangebied vanuit een bepaalde positie vanuit zijn zolderraam. In het tweede voorbeeld voorziet het bestemmingsplan (onder meer) in evenementen gedurende twee weken per jaar. Een eigenaar van een woning die is gelegen op een afstand van 700 meter van het plangebied, stelt belanghebbende te zijn omdat hij tijdens de evenementen, geluid afkomstig van het evenemententerrein zal kunnen horen. Het bestuursorgaan heeft aan de hand van een akoestisch onderzoek de ‘grens van belanghebbendheid’ bij 500 meter gelegd en is van oordeel dat de eigenaar van de woning die op 700 meter woont geen (geluid)hinder van enige betekenis kan ondervinden en om die reden geen belanghebbende is.

In beide voorbeelden kan gezien de uitspraak van de Afdeling getwijfeld worden aan de belanghebbendheid van de omwonende in kwestie: gevolgen van het bestemmingsplan zijn op zichzelf wel vast te stellen, maar het is de vraag of deze gevolgen ‘van enige betekenis’ zijn.

Geurhinder

Uiteindelijk zal de rechtzoekende in kwestie zich in voldoende mate moeten kunnen onderscheiden van ieder ander zodat hij een persoonlijk belang heeft en dient sprake te zijn van een voldoende objectief bepaalbaar belang (zie in dat kader de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2347). De appellanten in de uitspraak van 23 augustus 2017 wonen op een afstand van meer dan 250 meter van de aan de orde zijnde mestsilo (300 tot 600 meter), maar worden door de Afdeling als belanghebbende aangemerkt. Zij ondervinden namelijk gevolgen in de vorm van geurhinder. De geurhinder is van enige betekenis. De geurhinder doet zich met name voor als het mestbassin net gevuld is en de wind in de richting van de betreffende woningen staat. Bovendien vindt de geurhinder niet continue maar wel regelmatig en wordt de geur van mest doorgaans als penetrant ervaren.

Normen niet bepalend voor belanghebbendheid

De Afdeling voegt aan het voorgaande verder toe dat, indien bepaalde milieugevolgen zijn genormeerd door een afstandseis, een contour of een grenswaarde, deze norm niet bepalend is voor de belanghebbendheid. De vraag of aan die norm wordt voldaan, komt volgens de Afdeling aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep.

Als voorbeeld valt hierbij te denken aan de vaststelling van een bestemmingsplan dat in geurgevoelige functies (zoals woningen) voorziet nabij een geurbelastende functie (zoals een veehouderij). Het feit dat aan de van toepassing zijnde geurnormen/afstanden (denk aan de Wet geurhinder en veehouderij) wordt voldaan, betekent niet dat van belanghebbendheid geen sprake kan zijn. Degene die beroep instelt tegen het bestemmingsplan zal immers mogelijk juist de vraag óf aan die normen wordt voldaan in bezwaar en beroep ter discussie willen stellen.

Bewijslastverdeling

Ten slotte gaat de Afdeling nog in op de ‘bewijslastverdeling’: wie moet aannemelijk maken of een persoon belanghebbende is? Is dat die persoon zelf of het bestuursorgaan? De Afdeling overweegt dat de kring van belanghebbenden kan verschillen naar gelang de aard van het besluit en dat het bij besluiten over activiteiten in het omgevingsrecht de taak van het bestuursorgaan is om de kring van belanghebbenden vast te stellen. Uiteindelijk is het aan de bestuursrechter om te oordelen over de vraag wie belanghebbende bij een besluit zijn.

De betrokken persoon hoeft volgens de Afdeling dus niet zelf aan te tonen dat hij belanghebbende is. Dat is anders indien tijdens de procedure de vraag aan de orde is of ‘gevolgen van enige betekenis’ ontbreken en dus of er aanleiding is de correctie toe te passen. In dat geval kan en mag van de betrokkene worden gevraagd uit te leggen welke feitelijke gevolgen hij van de activiteit ondervindt of vreest te zullen ondervinden, zo overweegt de Afdeling. In mijn voorbeeld over het evenemententerrein, waarin het bestuursorgaan de grens van belanghebbendheid bij 500 meter heeft gelegd, kan en mag van de eigenaar van de woning worden gevraagd waarom hij desondanks feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt. Hij kan dit bijvoorbeeld doen door (eventueel aan de hand van een ander akoestisch onderzoek) aan te tonen dat de grens van 500 meter onjuist is en dat hij op 700 meter afstand wel degelijk gevolgen van enige betekenis ondervindt.

Een ander voorbeeld biedt de uitspraak van 30 augustus 2017, waarin de uitspraak van 23 augustus 2017 voor het eerst door de Afdeling werd aangehaald. In de uitspraak was de vraag aan de orde of appellanten die op een afstand van 3,7, respectievelijk 1,1 km van het plangebied woonden en geen zicht hadden op het plangebied belanghebbenden zijn bij het (niet tijdig vaststellen van het) bestemmingsplan dat voorziet in een bedrijventerrein. De Afdeling overweegt dat de appellanten geen feiten of omstandigheden hebben aangevoerd in verband waarmee geoordeeld zou moeten worden dat ondanks deze omstandigheden zij een objectief en persoonlijk belang hebben dat rechtstreeks bij het besluit is betrokken (zie r.o. 1).

Tot slot

De uitspraak geeft een welkome toelichting op de invulling van het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’. Mocht je nog vragen hebben over het belanghebbendebegrip (in het omgevingsrecht)? Neem gerust contact met mij op.

Stel je vragen aan onze specialisten

“Neem contact met mij op en ontvang antwoord op jouw vragen. Ik ben bereikbaar per mail of telefoon.”
Merel Copier