M.e.r.-beoordelingsbesluit en bestemmingsplan: enkel gemeenteraad bevoegd gezag?
Op 10 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) een opmerkelijke uitspraak gedaan over de bevoegdheid tot het nemen van een m.e.r.-beoordelingsbesluit (AbRS 10 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1195).
In de uitspraak, die ging over de vaststelling van een bestemmingsplan, oordeelt de voorzieningenrechter dat enkel de gemeenteraad bevoegd is om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen en dat dit besluit dus niet kan worden genomen door het college van burgemeester en wethouders (hierna: ‘burgemeester en wethouders’).
Deze uitspraak is opmerkelijk, omdat het oordeel haaks staat op eerdere jurisprudentie van de Afdeling en ook niet in lijn is met de regeling uit de Wet milieubeheer (hierna: ‘de Wm’).
Wij menen dat het oordeel van de voorzieningenrechter niet juist is. In deze blog onderbouwen wij waarom naar ons oordeel ook burgemeester en wethouders wel degelijk bevoegd zijn om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen dat betrekking heeft op een bestemmingsplan.
Wat is een m.e.r.-beoordelingsbesluit?
Een m.e.r.-beoordelingsbesluit is een besluit van het bevoegd gezag waarin wordt beoordeeld of bij de voorbereiding van het besluit voor de betreffende activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Dat in bepaalde gevallen een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen, is vastgelegd in artikel 7.17 en 7.19 van de Wm.
Wie is bevoegd gezag ten aanzien van een m.e.r.-beoordelingsbesluit?
In artikel 7.17, eerste lid, van de Wm is vastgelegd dat het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet nemen. Dat geldt, op grond van artikel 7.19 van de Wm, ook als het bevoegd gezag zelf de activiteit wil ondernemen. Op grond van artikel 7.1, vierde lid, van de Wm, wordt in hoofdstuk 7 van de Wm onder bevoegd gezag verstaan:
Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden dan wel vaststellen van een plan of een besluit.
Ten aanzien van bestemmingsplannen zijn burgemeester en wethouders, op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet, bevoegd om het bestemmingsplan voor te bereiden. Uit deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 7.1, vierde lid, van de Wm, volgt naar ons oordeel dan ook dat burgemeester en wethouders en de raad (afzonderlijk) bevoegd zijn om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen dat betrekking heeft op een bestemmingsplan.
Toch komt de voorzieningenrechter van de Afdeling in de uitspraak van 10 juni 2021 tot een ander oordeel:
Het vereiste in paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer dat het bevoegd gezag een beslissing neemt omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt, betekent dat hierover een besluit van het bevoegd gezag is vereist, een m.e.r.-beoordelingsbesluit.
Gebleken is dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardinxveld-Giessendam bij besluit van 26 mei 2020 heeft besloten dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad het bevoegd gezag is en dat de raad ten onrechte geen besluit hierover heeft genomen.
Dit oordeel van de voorzieningenrechter staat haaks op eerdere rechtspraak van de Afdeling, waarin wordt geoordeeld dat zowel burgemeester en wethouders als de raad bevoegd zijn om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen ten aanzien van een bestemmingsplan.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3131):
Het college is bevoegd het (ontwerp)plan voor te bereiden en de raad is bevoegd het plan vast te stellen. De Afdeling overweegt dat onder deze omstandigheden zowel het college als de raad op grond van artikel 7.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer bevoegd waren om het m.e.r.-beoordelingsbesluit als bedoeld in artikel 7.19, eerste lid, te nemen. Het betoog dat de raad dit m.e.r.-beoordelingsbesluit heeft genomen zonder daartoe bevoegd te zijn faalt derhalve.
En 9 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2298):
Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3131, overweging 3.4, zijn in geval van een bestemmingsplan zowel het college als de raad op grond van artikel 7.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer bevoegd om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.
Deze eerdere rechtspraak van de Afdeling sluit ook aan bij de praktijk omtrent de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. De gemeenteraad besluit niet zelf tot het ter inzage leggen van een ontwerpbestemmingsplan, dat wordt door burgemeester en wethouders gedaan. Het zou dan ook vreemd zijn als de gemeenteraad over de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan niet, maar over het nemen van een m.e.r.-beoordelingsbesluit (dat moet worden genomen vóórdat een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd) wél zelfstandig een besluit moet nemen.
Conclusie: burgemeester en wethouders zijn wél bevoegd
Uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 10 juni 2021 lijkt te volgen dat burgemeester en wethouders niet bevoegd zijn om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen dat betrekking heeft op een bestemmingsplan.
Dat oordeel zou echter in strijd zijn met artikel 7.17, 7.19 en 7.1, vierde lid, van de Wm en eerdere (bestendige) rechtspraak van de Afdeling. Wij gaan er daarom van uit dat de uitspraak van de voorzieningenrechter een omissie bevat. Wij blijven van oordeel dat ook burgemeester en wethouders bevoegd zijn een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.
Heb je nog vragen? Neem dan gerust contact op met ons of een van de andere experts op het gebied van omgevingsrecht en bestuurs(proces)recht.