• Home |
  • Kennis |
  • Proportionaliteit en evenredigheid. Dwangsom van €20.000 ineens staat niet in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom.

Proportionaliteit en evenredigheid. Dwangsom van €20.000 ineens staat niet in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom.

Afbeelding voor Proportionaliteit en evenredigheid. Dwangsom van €20.000 ineens staat niet in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom.

Het college heeft anderzijds invulling gegeven aan het doel van de last door te bepalen dat de motorvoertuigen doorgaans in de vier garageboxen op het perceel gestald dienen te worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat dat niet te verstrekkend is en lijkt daarbij van belang te hebben geacht dat het (incidenteel) parkeren van een enkele auto op het buitenterrein van het perceel niet betekent dat hiervoor de dwangsom wordt verbeurd, wat het college ter zitting van de rechtbank expliciet heeft bevestigd. Ter zitting van de Afdeling heeft het college ook gesteld dat het doorgaans stallen van de motorvoertuigen in de garageboxen geen harde voorwaarde is. Hierbij heeft het college toegelicht dat het noodzakelijk is dat de motorvoertuigen waaraan wordt gesleuteld in de garageboxen zijn gestald, zodat de werkzaamheden aan die motorvoertuigen ook in de garageboxen plaatsvinden, om (geluid)overlast voor omwonenden te voorkomen. Dit acht de Afdeling niet onredelijk en het sluit ook aan bij het doel van de last, namelijk het beëindigen en beëindigd houden van het met de woonbestemming strijdige gebruik. De Afdeling begrijpt de toelichting van het college zo, dat het heeft bedoeld dat de motorvoertuigen die appellant A en appellant B dagelijks gebruiken buiten geparkeerd mogen worden, en dat de motorvoertuigen die niet voor dagelijks gebruik bedoeld zijn, maar waar bijvoorbeeld aan gesleuteld wordt, doorgaans in de garageboxen moeten worden gestald. Omdat dat niet overeenkomt met de opgelegde last 2, maar minder verstrekkend is, ziet de Afdeling in wat appellant A en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat last 2 niet te verstrekkend is. Het betoog slaagt in zoverre. Omdat de laatste zin van last 2 niet overeenkomt met de bedoeling van het college, ziet de Afdeling aanleiding om de last te herroepen en deze in overeenstemming te brengen met die bedoeling. De laatste zin van last 2 zal komen te luiden: “Daarbij dienen de motorvoertuigen die niet zijn bedoeld voor dagelijks gebruik doorgaans in de garageboxen op het perceel gestald te worden.”