Raad van State handhaaft bestendige lijn: bij meer dan 0,5 gram harddrugs is toepassing van artikel 13b Opiumwet gerechtvaardigd
Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid harddrugs in een pand die groter is dan 0,5 gram is in beginsel, dat wil zeggen behoudens tegenbewijs, aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Dat is het antwoord van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738, op het hoger beroep dat de burgemeester van Tilburg instelde tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 januari 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:418.
Statement van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant
De Rechtbank Zeeland-West-Brabant maakte in de uitspraak 23 januari 2017 een statement, waarover ik al eerder blogde. Bij het aantreffen van een beperkte hoeveelheid drugs diende volgens de rechtbank voortaan de burgemeesters in het arrondissement eerst aan te tonen dat deze drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking, alvorens hun bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet te mogen toepassen. Deze toetsingsmaatstaf bestempelde de rechtbank zelfs als haar nieuwe lijn.
Deze lijn week nadrukkelijk af van de bestendige rechtspraak dat voor het ontstaan van de bevoegdheid om op grond van artikel 13b Opiumwet bestuursdwang toe te passen, niet vereist is dat daadwerkelijk harddrugs of softdrugs zijn verhandeld, maar dat uit het woord “daartoe” in deze bepaling volgt dat enkel de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs, voldoende is voor het bestaan van de bevoegdheid. Hierbij mag – overeenkomstig de Aanwijzing Opiumwet – worden aangenomen dat indien de aangetroffen hoeveelheid harddrugs de 0,5 gram overschrijdt, sprake is van een handelshoeveelheid. Bij softdrugs ligt die grens op 5 gram. In dat geval ligt op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken.
Voor de toepassing van artikel 13b Opiumwet bracht de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de nodige onzekerheid met zich mee. Helemaal omdat de rechtbank bewust in het midden liet bij welke hoeveelheden de “omgekeerde bewijslast” op de burgemeester drukte en hoe de burgemeester aan deze bewijslast invulling moest geven. Het aantonen van handelsactiviteiten blijkt in de praktijk geen eenvoudige opgave. Om die reden is juist de hiervoor genoemde rechtspraak ontwikkeld, ontleend aan de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 13b Opiumwet.
Verlossende woord
Op 14 maart 2018 gaf de Afdeling het verlossende woord:
“De Afdeling ziet in vorenstaande overwegingen geen aanleiding om af te wijken van de bestendige jurisprudentielijn, dat bij de aanwezigheid van een hoeveelheid harddrugs in een pand die groter is dan 0,5 g in beginsel, dat wil zeggen behoudens tegenbewijs, aannemelijk is dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Daarbij wordt van belang geacht dat de Afdeling niet is gebleken van een noodzaak voor de praktijk om de huidige jurisprudentie op dit punt aan te passen. Dat het voor de betrokkene vrijwel onmogelijk is om het tegendeel te bewijzen, zoals de rechtbank heeft overwogen, kan de Afdeling niet volgen. Zoals de burgemeester in dit verband heeft gesteld zal, als betrokkene een helder en consistent betoog heeft over zijn eigen gebruik dat een geringe overschrijding van 0,5 g grens vanwege dat gebruik aannemelijk maakt, geen andere zaken in het pand zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden, in de regel worden geoordeeld dat het tegendeel aannemelijk is gemaakt en er geen bevoegdheid bestaat om een last onder bestuursdwang op te leggen.”.
De bestendige rechtspraak blijft dus gehandhaafd. De Afdeling benadrukt zelfs het belang van eenduidige toepassing van wet- en regelgeving door bestuur en rechter (r.o. 6.1).
Bewijsvoering drugs niet voor handel bestemd
Tegelijkertijd heeft de Afdeling meer duidelijkheid verschaft over wanneer een betrokkene geslaagd is in zijn “bewijsopdracht” dat de aangetroffen drugs niet voor handel bestemd zijn. Daartoe dient te zijn voldaan aan de volgend eisen:
- een helder en consistent betoog over zijn eigen gebruik;
- een geringe overschrijding van de grens van 0,5 gram;
- geen andere zaken in het pand die wijzen op drugshandel; en
- geen andere relevante feiten en omstandigheden die wijzen op drugshandel.
Gevolgen voor de praktijk
Nu de Afdeling de Rechtbank Zeeland-West-Brabant niet heeft gevolgd in haar “nieuwe lijn” mogen burgemeesters blijven uitgaan van de handelshoeveelheden, ontleend aan de Aanwijzing Opiumwet. Dat betekent dat in beginsel toepassing mag worden gegeven aan artikel 13b Opiumwet bij aangetroffen hoeveelheden van meer dan 0,5 gram harddrugs of bij meer dan 5 gram softdrugs. Alleen als de betrokkene erin slaagt te bewijzen dat deze hoeveelheden bestemd zijn voor eigen gebruik en niet voor handel, mag de burgemeester een pand niet sluiten.