• Home |
  • Kennis |
  • Rechtbank Rotterdam zet streep door ‘uitsterfbeleid’ gemeente Rotterdam

Rechtbank Rotterdam zet streep door ‘uitsterfbeleid’ gemeente Rotterdam

uitsterfbeleid.

De Rechtbank Rotterdam zet een streep door het ‘uitsterfbeleid’ van de gemeente Rotterdam in de uitspraak van 2 oktober 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:7779).

Dit uitsterfbeleid is gericht op het verkleinen van een woonwagenkamp door middel van het niet opnieuw verhuren van standplaatsen nadat deze leeg komen te staan door de eindiging van een huurovereenkomst.

Door toepassing van dit beleid zijn er in Rotterdam 5 standplaatsen leeg komen te staan. Woonwagenbewoners hebben deze leegstaande standplaatsen vervolgens met woonwagens ingenomen.

In deze blog belichten wij de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam.

Vordering tot ontruiming

De gemeente Rotterdam, eigenaar van het perceel waarop het woonwagenkamp is gevestigd en woningstichting Woonbron, de erfpachter en verhuurder van de standplaatsen, vorderen een verklaring dat de woonwagenbewoners onrechtmatig handelen jegens hen door de standplaatsen zonder recht of titel in gebruik te nemen, alsmede een veroordeling tot ontruiming van die standplaatsen.

Afwijzing vordering door rechtbank

De rechtbank wijst deze vordering af jegens de (verschenen) gedaagden die voor de standplaatsen in aanmerking zouden komen zodra het uitsterfbeleid van de gemeente zou worden aangepast.

De rechtbank overweegt dat het innemen van de standplaatsen zonder het beschikken over een geldige titel of een geldig recht in beginsel onrechtmatig is. Daardoor ontstaat voor de gemeente Rotterdam en Woonbron de bevoegdheid om tegen de ingebruikname op te treden en ontruiming te vorderen.

Dit kan anders zijn wanneer de gemeente en Woonbron hun bevoegdheid misbruiken, omdat, gezien alle omstandigheden en de betrokken belangen, de ontruiming in redelijkheid niet gevergd kan worden. De rechtbank acht in dat verband het volgende van belang.

Wat zegt de (Europese) rechtspraak?

Het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in een aantal zaken, waaronder EHRM 11 oktober 2016 (Bagdonavicius e.a./Rusland), EHRM 27 mei 2009 (Connors/VK) en EHRM 17 oktober 2013 (Winterstein/Frankrijk) geoordeeld dat de grondrechten, in het bijzonder dat van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) wat onder andere strekt tot eerbiediging van het familie- en gezinsleven en de woning, en artikel 14 EVRM waarin het verbod op discriminatie is vastgelegd, voor de overheid de verplichting meebrengen om de cultuur van woonwagenbewoners te beschermen en het woonwagenleven te faciliteren.

Beleidskader van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties

Uit het nieuwe “Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid” van 12 juli 2018 blijkt dat het de verantwoordelijkheid van de gemeenten is om hun beleid aan te passen. Een uitsterfbeleid zoals dat van de gemeente Rotterdam wordt daarbij in beginsel expliciet niet meer toelaatbaar geacht.

Zo luidt het nieuwe beleidskader onder andere namelijk:
“De afbouw van standplaatsen is niet toegestaan (behoudens uitzonderlijke omstandigheden) zolang er behoefte is aan standplaatsen.”

Dat er in Rotterdam behoefte is aan standplaatsen staat vast en van een uitzonderlijke omstandigheid is niet gebleken.

De rechtbank overweegt dat de gemeente daarom verplicht is om haar beleid aan te passen, omdat de minister dat verwacht maar vooral omdat uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat het beleid in strijd is met de fundamentele rechten van woonwagenbewoners.

Vordering tot ontruiming onevenredig

De vordering tot ontruiming jegens de woonwagenbewoners is volgens de rechtbank onevenredig. De belangen van de gemeente en Woonbron wegen niet op tegen de belangen van de woonwagenbewoners.

De woonwagenbewoners behoren tot een minderheid van wie de traditionele leefwijze bescherming behoeft en zij hebben de inbezitneming van de standplaatsen op verantwoorde wijze uitgevoerd. Daarbij is van belang dat zij degenen zijn die in aanmerking zouden komen voor de standplaatsen zodra het uitsterfbeleid van de gemeente wordt aangepast.

Recht op betoging

Voor één van de woonwagenbewoners gaat dat niet op. Hij komt ook dan niet in aanmerking voor één van de standplaatsen, omdat hij nog niet hoog genoeg op de wachtlijst staat. Om die reden beroept deze bewoner zich niet op schending van artikel 8 EVRM, maar op het recht op betoging.

De standplaats is door hem in gebruik genomen om aandacht te vragen voor de problematiek, om de aanpassing van het beleid te bevorderen en om anderen te helpen. Zijn inname van de standplaats moet naar zijn eigen zeggen worden gezien als een actiemiddel.

Betoging niet van belang

De rechtbank overweegt daarover dat dit voor de beslissing niet van belang is. Het staat de betreffende bewoner volgens de rechtbank vrij te betogen en in dat kader een spandoek op te hangen. Echter, het recht op betoging is volgens de rechtbank ‘geen recht dat resulteert in een aanspraak op langer durend verblijf op en gebruik van een standplaats’.

Om deze redenen acht de rechtbank dat er geen zwaarwegende belangen in de weg staan aan het uitoefenen van de bevoegdheid om ontruiming jegens deze bewoner. De vordering jegens hem wordt daarom toegewezen, in tegenstelling tot de vordering jegens de andere gedaagden.

Dit artikel is geschreven door Marieke Thijssen en Julia Hermsen.

Vragen?

Dreigen standplaatsen door woonwagenbewoners te worden ingenomen door een tekort aan standplaatsen binnen jouw gemeente? Of bestaat er onduidelijkheid over de manier waarop de gemeente daarmee moet omgaan? Neem dan contact op met Marieke Thijssen.

Wanneer je andere vragen hebt met betrekking tot dit onderwerp kun je uiteraard ook bij ons terecht.