Richtlijn luchtkwaliteit en plattelandswoning: verschillen tussen lidstaten
Plattelandswoning
Op 1 januari 2013 is de wettelijke regeling voor de ‘plattelandswoning’ in werking getreden. De regeling komt erop neer dat het gemeentebestuur kan bepalen dat een bedrijfswoning behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, ondanks de agrarische bestemming door een derde (een burger) mag worden bewoond. Hierbij staan het gemeentebestuur drie wegen ter beschikking: het bestemmingsplan, de beheersverordening of een omgevingsvergunning waarmee van het bestemmingsplan dan wel de beheersverordening wordt afgeweken. Indien het gemeentebestuur de woning als zodanig heeft gekwalificeerd, wordt de woning van rechtswege beschouwd als onderdeel uitmakend van de inrichting, hetgeen erop neerkomt dat de woning niet wordt beschermd tegen milieuemissies van (uitsluitend) die inrichting.
Richtlijn luchtkwaliteit
Op 4 februari 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan over de plattelandswoning en fijnstof (ECLI:NL:RVS:2015:236). Appellant exploiteerde een varkenshouderij. Op het perceel bevond zich een woning die als plattelandswoning was bestemd. Appellant voerde aan dat de toegekende aanduiding niet het door de raad beoogde effect kon hebben, te weten dat het laten bewonen van de bedrijfswoning door een derde geen effecten heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de inrichting. Op grond van bijlage III bij de Richtlijn 2008/50/EG van de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (hierna: ‘Richtlijn luchtkwaliteit’) dient immers ook ter plaatse van de woning op het perceel de luchtkwaliteit te worden beoordeeld, aldus appellant. De Afdeling overwoog dat het gegeven dat een bedrijfswoning op grond van het bestemmingsplan door een derde bewoond mag worden en daarom voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop berustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van die inrichting, los staat van de vraag of ingevolge artikel 5.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer de luchtkwaliteit ter plaatse van het perceel waarop die woning staat al dan niet moet worden beoordeeld. De uitzondering voor een arbeidsplaats ex artikel 5.16, tweede lid van de Wet milieubeheer is in geval van een (zuivere) bedrijfswoning wel, maar in geval van een plattelandswoning niet aan de orde. Kortom: ook een plattelandswoning dient (gewoon) aan de grenswaarden voor fijnstof te worden getoetst.
Andere lidstaten
Via de motie Veldman en Ronnes van 3 maart 2016 (Kamerstukken II, 29 383, nr. 262) is de regering verzocht om op Europees niveau oplossingen te zoeken die ervoor zorgen dat de ‘wet plattelandswoningen’ weer kan worden toegepast, zodat ook niet-werknemers op een boerderij kunnen blijven wonen. Bij brief van 19 juni 2018 (Kamerstukken II, 29 383, nr. 301) heeft De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gereageerd op deze motie en de Tweede Kamer geïnformeerd over de afdoening van deze motie. De minister refereert aan het rapport ‘Analyse plattelandswoningen’ (Instituut voor Bouwrecht, oktober 2015). Daaruit volgt dat een vergelijkbare problematiek in de lidstaten Vlaanderen, Denemarken en Duitsland niet bestaat. In alle drie de landen geldt dat de voormalig agrarische bedrijfswoning gebruikt mag worden voor bewoning door derden, maar daarbij blijft de agrarische functie gelden. De bewoners van de voormalig agrarische woning moet genoegen nemen met minder bescherming van de luchtkwaliteit. In geen van de drie landen wordt bij het toestaan van de wijziging van het gebruik van een agrarische bedrijfswoning naar dat als burgerwoning, getoetst aan de (Europese) grenswaarden voor luchtkwaliteit. Hierover zijn in deze landen geen rechterlijke uitspraken bekend.
Ook uit consultatie onder de lidstaten blijkt volgens de minister dat in de andere lidstaten geen problemen in de uitvoeringspraktijk worden ondervonden. Daarom is er bij de lidstaten geen draagvlak om gezamenlijk te zoeken naar oplossingen die in overeenstemming zijn met de Richtlijn luchtkwaliteit.
Nederland
Gezien het vorenstaande komt er geen wijziging van de Richtlijn luchtkwaliteit. Dit betekent dat, hoewel de andere lidstaten het in vergelijkbare situaties niet zo nauw blijken te nemen met de Richtlijn luchtkwaliteit, bij plattelandswoningen ook in de (nabije) toekomst in alle gevallen de luchtkwaliteit moet worden beoordeeld met toepassing van titel 5.2 (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer. De Minister wijst er in haar brief nog wel op dat het probleem zich eigenlijk alleen rondom pluimveehouderijen voordoet en hiervoor in het concept-kabinetsbesluit Aanpassing Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) maatregelen zijn opgenomen.
Omgevingswet
Wanneer de Omgevingswet in werking treedt, blijft de rechtsfiguur plattelandswoning bestaan. Ook buiten de agrarische sector, namelijk bij zuiveringstechnische werken en activiteiten in de horecasector, kan de regeling dan worden toegepast. Zie hierover nader mijn artikel ‘De normering van geur in het Besluit kwaliteit leefomgeving’. Ook in de nieuwe systematiek gelden de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij plattelandswoningen onverkort.