Stikstofrechten: gouden bergen of gebakken lucht?
In dit tijdschrift gingen Harbers en Gietema-van der Heide eerder in op de vraag wie de eigenaar is van stikstofrechten bij het eindigen van een pachtovereenkomst. Vragen over de overdracht van stikstofrechten (bijvoorbeeld bij beëindiging van pacht, maar ook in andere contractuele verhoudingen, zoals koop en lease) zijn actueel omdat stikstofrechten sinds kort kunnen worden verkocht of verleast. Stikstofrechten vertegenwoordigen in die transacties een bepaalde (meestal aanzienlijke) vermogenswaarde, waardoor ze in de praktijk vaak als vermogensrecht worden gezien. Maar zijn stikstofrechten wel vermogensrechten?
Harbers beantwoordt die vraag bevestigend en stelt dat stikstofrechten een vermogensrecht zijn in de zin van art. 3:6 BW, meer specifiek een productierecht. Gietema-van der Heide is voorzichtiger en wijst op een uitspraak van de Rechtbank Gelderland. In die uitspraak oordeelt de rechtbank dat het aannemelijk is dat de vergunning een vermogensrecht vertegenwoordigt in de zin van art. 3:1 en 3:6 BW. Vervolgens wijst Gietema-Van der Heide er echter ook op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in hoger beroep deze specifieke overweging van de rechtbank niet heeft overgenomen, waardoor onduidelijk is of stikstofrechten vermogensrechten zijn. De vraag wat nou eigenlijk de juridische kwalificatie is van stikstofrechten is echter wel van groot belang voor (onder meer) de transactiepraktijk van stikstofrechten. Om die reden ga ik er hierna verder op in.