• Home |
  • Kennis |
  • Verhuurder geen overtreder vanwege formulering gebruiksverbod

Verhuurder geen overtreder vanwege formulering gebruiksverbod

Verhuurders gebruiksverbod

In een uitspraak van 14 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2754) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (‘Afdeling’) staat de vraag centraal of handhavend kan worden opgetreden tegen een verhuurder van een woning op grond van een in het bestemmingsplan opgenomen gebruiksverbod. Het ging om een bestemmingsplan dat is vastgesteld onder de oude Wet op de ruimtelijke ordening (‘WRO’). De Afdeling oordeelt dat de verhuurder in dit geval niet als overtreder kan worden aangemerkt.

Gebruiksverbod bestemmingsplan

Omdat het bestemmingsplan met toepassing van de WRO tot stand is gekomen, is het in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht neergelegde algemene gebruiksverbod niet van toepassing. Dit betekent dat voor strijd met het bestemmingsplan alleen het gebruiksverbod in dat bestemmingsplan, in verbinding gelezen met de doeleindenomschrijving, aan handhavend optreden ten grondslag kan leggen (zie ook ABRvS 29 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ9624, en ABRvS 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3005).

In dit geval ziet het gebruiksverbod in het bestemmingsplan alleen op “gebruiken” en niet ook op “laten gebruiken”. De Afdeling constateert in de uitspraak van 14 augustus 2019 (r.o. 2.1.) dat dit gebruiksverbod slechts is gericht tot de daadwerkelijke gebruiker. Alleen deze gebruiker kan als overtreder van het gebruiksverbod worden aangemerkt. Dit is anders dan bij artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waar gelet op de totstandkomingsgeschiedenis onder “gebruiken van gronden” als bedoeld in deze bepaling mede moet worden verstaan het “laten gebruiken van gronden”.

Verhuur pand door appellant

De omstandigheid dat appellant het pand huurt van een woningbouwstichting en dit vervolgens (onder)verhuurt aan derden die geen gezamenlijke huishouding voeren, betekent niet dat hij wat betreft de strijdige bewoning door verschillende huishoudens de daadwerkelijke gebruiker is. Personen die weliswaar een zakelijk recht hebben op gronden/opstallen, maar deze niet feitelijk gebruiken, kunnen niet als overtreder worden aangemerkt.

De Afdeling oordeelt dat het in gebruik geven van een pand ten behoeve van een met de bestemming strijdig doel, niet in strijd is met de bestemming. Dit is anders als het gebruiksverbod de term “laten gebruiken” omvat. In dat geval kunnen ook de zakelijk gerechtigden worden aangeschreven (zie bijvoorbeeld ABRvS 10 november 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR5450). Gelet hierop heeft appellant niet in strijd met het bestemmingsplan gehandeld. Wat betreft het gebruik van de gronden heeft appellant het bestemmingsplan niet overtreden.

Overigens had het hier nog bijna mis kunnen gaan voor appellant. Hij had in zijn nadere reactie naar voren gebracht dat hij het pand ook als woonruimte gebruikte. Dit standpunt heeft hij in bezwaar en beroep echter niet ingenomen. Er is in het rapport van bevindingen van het huisbezoek namelijk geen melding gemaakt dat appellant in het pand woont.

Eerdere jurisprudentie

Opvallend is dat in eerdere jurisprudentie werd geoordeeld dat een huurder van een pand die het pand niet zelf gebruikt, maar het ter beschikking stelt voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan, onder omstandigheden (wel) zelf als gebruiker van het pand werd gezien (zie ABRvS 5 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC5757; ABRvS 18 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4280).

In de uitspraak van 5 maart 2008 waren er geen onderhuurovereenkomsten gesloten met de feitelijke bewoners van de chalets. In de hoedanigheid van huurster van de chalets kon appellante daarom als gebruiker zoals bedoeld in de planvoorschriften worden aangemerkt. Uit de uitspraak van 14 augustus 2019 blijkt niet dat er onderhuurovereenkomsten zijn gesloten. Echter, dit lijkt wel het geval te zijn.

In de uitspraak van 18 augustus 2010 gebruikte appellante een deel van de bouwwerken ten behoeve van haar bedrijfsactiviteiten. Daarbij bood zij de mogelijkheid om in de appartementen te overnachten. Dit vormt volgens de Afdeling een onlosmakelijk onderdeel van de door appellant aangeboden arbeidsreïntegratietrajecten. De appartementen werden derhalve gebruikt om haar bedrijfsconcept uit te voeren. Daarom werd appellante door de Afdeling in de hoedanigheid van huurster van de appartementen aangemerkt als de gebruiker, zoals bedoeld in de planvoorschriften.

Tot slot

Ondanks de hierboven genoemde eerdere jurisprudentie, dient er gelet op de recente uitspraak van 14 augustus 2019 vanuit te worden gegaan dat in geval van een bestemmingsplan dat tot stand is gekomen onder de WRO (oud) waarbij het gebruiksverbod in de bestemmingsplanbepaling niet het “laten gebruiken” omvat, niet zonder meer betekent dat een huurder bij onderhuur ook zelf als overtreder kan worden aangemerkt. Appellant kon in dit geval niet in haar hoedanigheid van huurder worden aangemerkt als gebruiker zoals bedoeld in de planvoorschriften.