Verplaatsen bestaande functie: let op het overgangsrecht!
In de uitspraak van 17 januari 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “de Afdeling”) nog maar eens bevestigd dat wanneer beoogd wordt met een bestemmingsplan een verplaatsing van een bestaande functie mogelijk te maken, niet altijd volstaan kan worden met het wegbestemmen van deze functie op de bestaande locatie. Gelet op het standaardovergangsrecht voor bestemmingsplannen is daarmee immers onvoldoende geborgd dat deze functie ook daadwerkelijk blijvend beëindigd wordt.
Saldobenadering bij verplaatsing bestaande functie
Ter onderbouwing van de behoefte (al dan niet in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking) aan een bestemmingsplan dat voorziet in een verplaatsing van een bestaande functie, wordt vaak gesteld dat er per saldo geen sprake is van een uitbreiding van de planologische mogelijkheden. De gedachte daarbij is dat de planologische mogelijkheden op de bestaande locatie worden weggenomen door de bestemming te schrappen/wijzigen en vervolgens worden overgeheveld naar de nieuwe locatie waaraan deze planologische mogelijkheden juist worden toegekend. Dat lijkt een logische redenering. Maar toch is deze redenering niet waterdicht. Dat heeft alles te maken met het standaardovergangsrecht voor bestemmingsplannen. In de uitspraak van 17 januari 2018 komt dit duidelijk naar voren.?
Wegbestemmen en overgangsrecht
Het bestemmingsplan van de gemeente Giethoorn dat in deze uitspraak centraal staat, voorziet in de verplaatsing van een tankstation. In reactie op het betoog van appellanten dat er geen behoefte bestaat aan het nieuwe tankstation, stelt de gemeenteraad dat sprake is van de verplaatsing van een bestaand tankstation. Het tankstation op de bestaande locatie wordt na de verplaatsing afgebroken en in de toekomst is het volgens de gemeenteraad niet meer mogelijk een tankstation te realiseren. De Afdeling constateert dat het bestemmingsplan voor de huidige locatie van het tankstation inderdaad niet langer voorziet in planologische mogelijkheden voor een tankstation. Maar zij wijst er vervolgens terecht op dat het huidige tankstation op de bestaande locatie op grond van het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht mag worden voortgezet na de oprichting van het tankstation op de nieuwe locatie. Dat zou ertoe leiden dat er feitelijk geen sprake is van een verplaatsing, maar van de toevoeging van een extra tankstation. Dit heeft de gemeenteraad bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan ten onrechte niet onderkend. Dat de gemeente een anterieure overeenkomst heeft gesloten met de tankstationhouder waarin is vastgelegd dat het bestaande tankstation moet worden beëindigd en verwijderd doet hier niet aan af, omdat daarmee niet publiekrechtelijk is gewaarborgd dat sprake is van een verplaatsing.
Borging door middel van voorwaardelijke verplichting
De Afdeling geeft in de uitspraak vervolgens duidelijk aan wat de gemeenteraad had moeten doen, namelijk het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels inhoudende dat het nieuwe tankstation pas in gebruik mag worden genomen indien de exploitatie van het huidige tankstation is beëindigd en niet meer wordt hervat. In de praktijk bestaat nog wel eens discussie over de de wijze waarop een dergelijke voorwaardelijke verplichting geformuleerd moet worden. In dat kader is het interessant dat de Afdeling heeft besloten zelf in de zaak te voorzien en alsnog een voorwaardelijke verplichting aan de planregels toe te voegen. Deze voorwaardelijke verplichting luidt als volgt:
‘Het verkooppunt van motorbrandstoffen en de serviceshop mogen pas in gebruik worden genomen nadat de exploitatie van het verkooppunt van motorbrandstoffen aan de (locatie) definitief is beëindigd’.?