Vuilniszakken-jurisprudentie. Bewijslastverdeling. Geen onomstotelijk tegenbewijs vereist.
ABRvS 1 juni 2022, AB 2022/209
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432. Op grond van het hiervoor weergegeven bewijsvermoeden is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot iemand te herleiden zijn, in eerste instantie voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Vervolgens wordt de bewijslast omgekeerd en is het aan diegene om het bewijsvermoeden te weerleggen en het tegendeel aannemelijk te maken. Het bewijsvermoeden houdt dus in dat de omstandigheid dat de afvalstoffen tot iemand te herleiden zijn, het vermoeden oplevert dat diegene de overtreder is, maar dat vermoeden kan
vervolgens weerlegd worden door diegene. Het mogen hanteren van het bewijsvermoeden houdt geen risicoaansprakelijkheid in, in die zin dat degene tot wie de afvalstoffen te herleiden zijn zonder meer als overtreder moet worden aangemerkt, ook als aannemelijk wordt dat diegene de overtreding niet heeft gepleegd.
Voor het weerleggen van het bewijsvermoeden is geen onomstotelijk tegenbewijs nodig, maar is voldoende dat het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. Dat kan een betrokkene bijvoorbeeld doen door het geven van een concrete, gedetailleerde, logische en met objectieve omstandigheden onderbouwde verklaring voor het, zonder zijn toedoen, belanden van de aangetroffen afvalstoffen op die plek. Ook zou een betrokkene met objectieve omstandigheden aannemelijk kunnen maken dat hij niet in de gelegenheid was om de aangetroffen afvalstoffen op die plek achter te laten. Als diegene daarmee genoeg twijfel zaait over de aanname op grond van het bewijsvermoeden dat hij de overtreder is, dan is het vervolgens weer aan het bestuursorgaan om die twijfel en het geleverde tegenbewijs te weerleggen. In dat geval kan het bestuursorgaan niet langer volstaan met een beroep op het bewijsvermoeden.
ABRvS 1 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1550. Lees ook mijn blog ‘Weerlegging bewijsvermoeden: aannemelijk maken tegendeel voldoende’ bij de uitspraken van 1 juni 2022.