• Home |
  • Kennis |
  • VVGB ontbreekt; Afdeling laat rechtsgevolgen desondanks in stand

VVGB ontbreekt; Afdeling laat rechtsgevolgen desondanks in stand

VVGB ontbreekt

In de uitspraak van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2225) laat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: “de Afdeling”) de rechtsgevolgen van de in deze uitspraak voorliggende omgevingsvergunning in stand, ook al ontbreekt de vereiste verklaring van geen bedenkingen (hierna: “de VVGB”). Het ontbreken van een VVGB hoeft dus niet altijd te leiden tot een kale vernietiging van een besluit.

VVGB in casu vereist

Gedeputeerde staten hebben een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van 21 windturbines in de Oostpolder. Gedeputeerde staten zijn van oordeel dat geen VVGB vereist was. De Afdeling gaat niet mee in dit betoog, en oordeelt dat ten onrechte geen VVGB door provinciale staten is afgegeven. Voor de motivering die aan dit oordeel ten grondslag ligt, verwijs ik naar de uitspraak zelf.

Afdeling laat rechtsgevolgen in stand

Van belang is dat het feit dat de vereiste VVGB niet is afgegeven, niet betekent dat de realisatie van het windpark geen doorgang kan vinden. De Afdeling laat de rechtsgevolgen van de omgevingsvergunning namelijk in stand. Daartoe overweegt de Afdeling dat provinciale staten hebben afgezien van het opstellen van een provinciaal inpassingsplan en gedeputeerde staten hebben opgedragen een omgevingsvergunning te verlenen. Nadien zijn provinciale staten verschillende keren op de hoogte gesteld van het vergunningverleningstraject. Onder deze omstandigheden zou er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk zijn dat provinciale staten akkoord zijn met de verlening van de omgevingsvergunning. De Afdeling acht niet aannemelijk dat, indien aan provinciale staten een verklaring van geen bedenkingen was gevraagd en deze verklaring in ontwerp voor zienswijzen ter inzage zou zijn gelegd, die ertoe zouden hebben geleid dat de verklaring van geen bedenkingen niet zou zijn verleend.

Tot slot: verhouding tot uitspraak 9 mei 2018

Ik stip ten slotte de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1511) aan. Uit deze uitspraak blijkt – kort gezegd – dat het ontwerpbesluit over de VVGB door de raad (en niet door burgemeester en wethouders) dient te worden opgesteld en dat er gelegenheid geboden moet worden zienswijzen in te dienen naar aanleiding van het ontwerpbesluit over de VVGB. Dat was in die kwestie niet gebeurd. De Afdeling maakt in de uitspraak van 9 mei 2018 geen gebruik van de mogelijkheid het gebrek te passeren of de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.

Door in de uitspraak van 4 juli 2018 wél de rechtsgevolgen van de omgevingsvergunning in stand te laten, wordt aan appellanten eveneens de mogelijkheid ontnomen om tegen het ontwerpbesluit over de VVGB zienswijzen in te dienen. Uit de uitspraak van 4 juli 2018 lijkt te volgen dat in gevallen waarin een vereiste VVGB ontbreekt, maar vast komt te staan dat het orgaan dat bevoegd is tot het afgeven van een VVGB akkoord is met het besluit, de Afdeling de rechtsgevolgen van dat besluit in stand zal laten. Ik vraag mij af hoe de uitspraak zich verhoudt tot de (ook recente) uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2018.