Wel of geen aanvraag om omgevingsvergunning?
Een vriendelijke brief van een bedrijf waarin de gemeente wordt gevraagd om eens mee te denken over de toekomstmogelijkheden, is de inzet van deze hoger beroepsprocedure. Volgens het bedrijf had deze brief als aanvraag om een omgevingsvergunning moeten worden beschouwd en is er door het verstrijken van de wettelijke beslistermijn van acht weken een vergunning van rechtswege ontstaan. In haar uitspraak van 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3541, zet de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) nogmaals uiteen wat ervoor nodig is om een schriftelijk verzoek als aanvraag om een omgevingsvergunning te kunnen aanmerken.
Het informatieve briefje in deze zaak
De inhoud van het in de brief vervatte verzoek luidt, kort samengevat, als volgt: “Geacht college, Graag vragen wij uw aandacht voor het volgende. Al geruime tijd zijn wij ons aan het beraden wat te doen met ons pand op de in de aanhef genoemde locatie. Er is nu een autobedrijf met parkeren gevestigd, echter gezien de marktontwikkelingen komt het pand mogelijk leeg. (…)”; “(…) Door de ligging langs een goed bereikbare weg, aanwezigheid van voldoende parkeerplaatsen en de open ruimten is het pand geschikt voor detailhandel, echter de huidige bestemming is niet geschikt. Ik verzoek u dan ook hierbij er planologisch aan mee te werken dat de bestaande bebouwing ter plaatse kan worden gebruikt voor reguliere detailhandel. Graag zie ik uw besluit hiertoe tegemoet. (…)”;“Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Indien er naar aanleiding van het bovenstaande nog vragen zijn aarzelt u dan niet om contact met mij op te nemen.In afwachting van uw reactie,(…)”.
Concreet en ondubbelzinnig?
Volgens het bedrijf was het duidelijk dat de gemeente het verzoek had moeten opvatten als een aanvraag om omgevingsvergunning, omdat in de brief is verzocht om planologische medewerking aan de omzetting van het bestaande gebruik in gebruik voor reguliere detailhandel. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak oordeelt de Afdeling dat er in dit geval géén sprake is van een vergunningsaanvraag voor een afwijkactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: ‘Wabo‘). De enkele mededeling in de brief dat planologische medewerking wordt verzocht, is onvoldoende voor het oordeel dat een aanvraag om een omgevingsvergunning is gedaan. Zelfs als er in de brief expliciet zou zijn gesproken over een omgevingsvergunning (zie AbRS 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2486), zou dit de situatie niet anders maken. De omschrijving is in casu summier en globaal, waardoor er niet eenduidig en ondubbelzinnig kenbaar is gemaakt dat is beoogd om een aanvraag omgevingsvergunning te doen. De context van een brief is derhalve mede bepalend voor de vraag of een verzoek kan worden aangemerkt als een aanvraag om omgevingsvergunning.
Andere vereisten aanvraag
Dat uit een verzoek concreet en ondubbelzinnig dient te blijken dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, is niet de enige eis voor een ontvankelijke aanvraag. Er dient natuurlijk ook te worden voldaan aan de wettelijke eisen van bijvoorbeeld artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: ‘Awb‘): de aanvraag moet zijn voorzien van naam en adres, een datum (dagtekening) en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd. Daarnaast kan enkel een belanghebbende een aanvraag doen gelet op artikel 1:3, derde lid, van de Awb. In principe geldt dat degene die verzoekt om een omgevingsvergunning te verlenen, als belanghebbende kan worden aangemerkt. Dit is bijvoorbeeld níet het geval indien aannemelijk is dat het project waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd niet kan worden gerealiseerd (zie o.a. een recente uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2717). Met deze uitspraak heeft de Afdeling bevestigd dat zij daarin een nieuwe koers is ingeslagen.
Belang voor de praktijk
Voor de praktijk is het van groot belang om te weten of een schriftelijk verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag (om omgevingsvergunning). Bij aanvragen voor een reguliere omgevingsvergunning geldt namelijk een beslistermijn van acht weken en ontstaat er na het verstrijken van deze termijn een vergunning van rechtswege op grond van paragraaf 4.1.3.3 van de Awb (ook wel genoemd: de lex silencio positivo).
Omgevingswet
Onder de Omgevingswet wordt de figuur van de omgevingsvergunning van rechtswege geschrapt.