• Home |
  • Kennis |
  • Inbeslagname hond na bijtincident. Onvrijwillig afstand doen van hond ter voorkoming van herhaling van de overtreding. (AB 2020/203)

Inbeslagname hond na bijtincident. Onvrijwillig afstand doen van hond ter voorkoming van herhaling van de overtreding. (AB 2020/203)

inbeslagname hond

Inbeslagname gevaarlijke hond is gericht op het voorkomen van herhaling van de overtreding van het aanlijn- en muilkorfgebod en het daarmee veroorzaakte gevaar voor de veiligheid van de omgeving.

Hoewel het college in hoger beroep hierover een ander standpunt heeft ingenomen, leest de Afdeling artikel 3, derde lid, van het Protocol zo dat de daarin vermelde zinsnede ‘dat de houder onvrijwillig afstand moet doen van de hond’ alleen inbeslagname van de hond inhoudt. Inbeslagname van een hond impliceert immers dat daarvan onvrijwillig afstand moet worden gedaan. Dit betekent dat de spoedeisende bestuursdwang die zijn grondslag vindt in artikel 2:59 van de APV en artikel 3, derde en vierde lid, van het Protocol niet tot definitieve ontneming van eigendom strekt. De hond kan op grond van die bepalingen slechts tijdelijk aan de beschikkingsmacht van de eigenaar worden onttrokken. De besluiten van 4 september 2018 en 27 december 2018, tot deze toepassing van spoedeisende bestuursdwang door de hond op 28 augustus 2018 in beslag te nemen en appellant onvrijwillig afstand te laten doen van zijn hond, die hun grondslag vinden in deze bepalingen, strekken er niet toe dat de hond niet meer aan appellant wordt teruggegeven. Van strijd met het legaliteitsbeginsel, artikel 14 van de Grondwet, het Burgerlijk Wetboek en de Onteigeningswet, zoals appellant in dat verband heeft aangevoerd, is reeds daarom geen sprake.

Voorts is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel evenmin sprake. Er is geen grond voor het oordeel dat artikel 3 van het Protocol onvoldoende duidelijk is. Uit artikel 3, derde en vierde lid, volgt dat als de houder van een hond die als gevaarlijke hond in de zin van artikel 2:59 van de APV is aangewezen zich niet aan de daarbij gestelde voorwaarden, zoals een aanlijnen muilkorfgebod, houdt en de hond vervolgens een nieuw bijtincident veroorzaakt, het college kan besluiten dat de hond in beslag wordt genomen. Deze situatie deed zich hier voor, waarna het college bestuursdwang heeft toegepast. In de last onder bestuursdwang heeft het college niet bepaald wat er vervolgens met de hond moet gebeuren, zodat de Afdeling daarover geen oordeel kan geven. Wat er ingevolge de artikelen 5:29, derde lid, en 5:30 van de Awb ná inbeslagname met de hond gaat gebeuren, betreft feitelijk handelen. Een separate beslissing daarover van het college is derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.