• Home |
  • Kennis |
  • Afdeling niet bevoegd. Luchtkwaliteitsnormen in Amsterdamse straten bestuursrechtelijk niet handhaafbaar. (BR 2020/68)

Afdeling niet bevoegd. Luchtkwaliteitsnormen in Amsterdamse straten bestuursrechtelijk niet handhaafbaar. (BR 2020/68)

Afbeelding voor Afdeling niet bevoegd. Luchtkwaliteitsnormen in Amsterdamse straten bestuursrechtelijk niet handhaafbaar. (BR 2020/68)

Afdeling niet bevoegd. Luchtkwaliteitsnormen in Amsterdamse straten bestuursrechtelijk niet handhaafbaar.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, kan er alleen een rechtstreeks beroep worden gedaan op een richtlijn als de bepaling in kwestie rechtstreekse werking heeft en de richtlijn niet correct is geïmplementeerd of als de volledige toepassing van de richtlijn niet daadwerkelijk is verzekerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB2931). In titel 5.2 van de Wet milieubeheer en bijlage 2 bij de Wet milieubeheer zijn bepalingen over de luchtkwaliteit opgenomen die strekken tot uitvoering van de Richtlijn luchtkwaliteit. [appellant A] en anderen hebben geen redenen aangegeven waarom deze implementatie niet correct zou zijn. Aan titel 5.2. is nader uitvoering gegeven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: het NSL). De Afdeling voegt hieraan toe, zoals zij eerder heeft overwogen, dat als [appellant A] en anderen van mening zijn dat niet voldoende uitvoering is gegeven aan titel 5.2 van de Wet milieubeheer door (het nalaten van) andere handelingen dan voor beroep of bezwaar vatbare besluiten, zij een vordering bij de burgerlijke rechter kunnen instellen (zie de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3324). Uit het door hen aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 2008, Janecek, ECLI:EU:C:2008:447, volgt niet dat toezicht op de naleving van de verplichtingen uit de Richtlijn luchtkwaliteit moet worden uitgeoefend door de bestuursrechter. Dit volgt ook niet uit het unierechtelijke beginsel van effectieve rechtsbescherming. Dat de procedure bij de burgerlijke rechter volgens [appellant A] en anderen voor hen niet de meest gunstige is wat betreft kosten en bewijslast, maakt niet dat een dergelijke procedure niet als eerlijk, billijk en snel en niet buitensporig kostbaar kan worden aangemerkt (vergelijk de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018 en de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR4025). De Afdeling is in zoverre niet bevoegd om van het beroep kennis te nemen.

ABRvS 13 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1217